Tirade. Jaargang 46 (nrs. 393-397)
(2002)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |
Bar en boosIn de bloemlezing Bar en boos (Prometheus, 2001) verzamelde Wim Zaal ‘de slechtste gedichten in de Nederlandse taal’. Spreken wij dus niet van een bloemlezing, maar van een stengellezing, kafscheiding, dorreblaadjespluk - intussen wel gemaakt met de beste bedoelingen. Want aandacht voor de minder gelukkige wendingen in het werk van onze lievelingsdichters kan ‘een zekere intimiteit met de auteur stimuleren’ meent Zaal. Hij wil dan ook ‘via de prikkeling die beroerde verzen opwekken, onze blik scherpen’. Prikkeling, intimiteit, stimulatie, opwekken: het lijkt wel een seksueel specialisme, deze weloverwogen aandacht voor de dichterlijke miskleun. Dus zegt Zaal nog maar eens dat hij door louter didactische motieven wordt gedreven: ‘Men praat wel over leesbevordering, maar het bevorderen van oplettend lezen - zich rekenschap geven van wat er staat - gebeurt te zelden op een speelse, animerende manier en dit boek doet daartoe een poging, ja, het kan als cursus poëziekennis dienen.’ Door de modder tot de parels. Op zijn inleiding laat Zaal dan tien hoofdstukken volgen, een kleine tweehonderd bladzijden met voorbeelden van krukkige, tenenkrommende, onbedoeld komische of anderszins slechte gedichten van grote en minder grote namen - naar het oordeel van de samensteller dan. In het vijfde hoofdstuk komt het politieke (gelegenheids) gedicht aan bod - en daar duikt opeens ook Chris van Geel op, met vier van de zes strofen uit ‘Irene Twee’, het gedicht dat hij begin 1964 wijdde aan de perikelen rondom prinses Irene: rooms geworden, van zins te trouwen met een Spaanse troonopvolger in het troonloze Spanje van Franco, enzovoort. Van Geel wijdde twee voor zijn doen lange gedichten aan de zaak, met lange regels, zonder rijm, vrijwel zonder interpunctie, in een vreemd mengsel van epische epitheta, alledaagsheden en quasi-dichterlijke zegging. Bijvoorbeeld zo: wie bant de don als in de ban is van de don het hart?
zou de prinses jan hanlo moeten trouwen of de laatste
bietel uit 't harig wales, baas oorhoed uit het land van waas?
| |
[pagina 335]
| |
Het is de stijl die hij min of meer bij toeval had gevonden bij het schrijven van een gedicht op de dood en de begrafenis van koningin Wilhelmina, in december 1962. Dat werd snel opgenomen in het Hollands weekblad van januari 1963. Toen een jaar later de problemen rondom Irene zich aandienden besloot hij zijn reeds eerder op het koningshuis beproefde losse stijl aan te wenden voor een nieuwe reeks snelle gelegenheidsgedichten. Normaal deed Van Geel erg lang over het persklaar maken van zijn werk, maar ‘Irene’, gedateerd 31 januari 1964, verscheen al in februari 1964 in het Hollands maandblad (als dat nog een weekblad was geweest, had het nog sneller gekund). En ‘Irene Twee’, gedateerd 9 april 1964, verscheen ook dezelfde maand al in hetzelfde Hollands maandblad. De dichter als kritische royalty-watcher, Van Geel als snelle journalist: het was een nieuwe rol, maar het hielp allemaal niks. De prinses trouwde toch wel, op 29 april 1964, in Rome, met haar don Carlos Hugo van Bourbon-Parma (en zij scheidde ook weer van hem, op 27 mei 1981). En de dichter liet zich daarna niet meer verleiden tot het schrijven van epische verzen over de monarchie in nood. In Bar en boos citeert Wim Zaal enkele strofen als voorbeeld van ‘hoe een dichter kan uitglijden als hij zijn eigen genre verlaat’. Hij heeft helemaal gelijk, geloof ik, na door hem ‘op een speelse, animerende manier’, want daar gaat het om, tot ‘oplettend lezen’ te zijn gebracht. En, ja, ‘dan wordt de struikelende dichter alles vergeven (...), want als spelen leren is en leren spelen, is er voor ergernis geen plaats’ (Wim Zaal, o.c., p. 8) | |
ErwtenIn een schrift met verzen van Van Geel uit het begin van de jaren vijftig is dit titelloze kwatrijn te vinden: 'k Doe honig door erwten,
de smaak wordt wel slechter,
doch weinig slechts mor 'k:
ik hou ze'op de vork.
Een vreemd geval. Honig door erwten? Om ze zoeter te maken misschien, zoals ik vroeger wel suiker op mijn spinazie gestrooid kreeg in een wanhopige poging mij mijn bordje leeg te laten eten? Toch niet. Uit de slotregels blijkt dat de honing hier niet als een zoethouder of smaakmisleider aangewend wordt, maar als lijm. Men voege aan de erwten enige honing toe om ze bij het eten gemakkelijker op de vork te houden. De kleine groene bal- | |
[pagina 336]
| |
letjes rollen zoals bekend gemakkelijk van de tanden van de vork. De ervaring leert ook dat ze dan meestal niet op bord of tafel of schoot blijven liggen, maar juist sterk de neiging hebben om op de grond te vallen en daar door te rollen, meestal tot in donkere hoeken (of onder oude kasten). De honinglijm kan dit verhinderen, zo leert ons dit vers. Handige keuken-, tafel- en eettip. De dichter geeft toe dat het de smaak niet ten goede komt (regel 2), maar men kan niet alles hebben in het leven (regel 3). Het belangrijkste is dat men de erwten op de vork houdt (regel 4). Honger maakt rauwe bonen zoet. Honig maakt gladde erwten stroef. De charme van het versje ligt, dacht ik, niet alleen in de nuttige inhoud, maar ook in de vermakelijke formulering ervan, hier en daar bewust knullig. Zie het moeizame eindrijm tussen regel 1 en 2: erwten - slechter. Zie de zware ambtenaarlijke wending in regel 3: ‘doch weinig slechts’. Zie de moeizame woordherhaling in ‘slechter’ en ‘slechts’ (in regel 2 en 3). Zie 't last'ge gedoe met d'apostroffen, al meteen in het begin, met d'onuitspreek'lijke combinatie van ‘'k’ en ‘Doe’. En in de slotregel, met het komische ‘zop’ in ‘ik hou ze'op de vork’. Maar de eerlijkheid gebiedt ook te zeggen dat het door diezelfde apostroffering verkregen rijmpaar in regel 3 en 4 weer spectaculair is. Vermoedelijk nooit eerder in het Nederlands rijmde ‘vork’ op ‘mor'k’. Het aardige is dat het eenlettergrepige woord ‘vork’ door het rijm op het moeilijk als één lettergreep uit te spreken ‘mor'k’ toch bijna vanzelf nog een tweede lettergreep krijgt, net zoals in het dagelijks spraakgebruik van veel Nederlandsers: ‘forruk’. (Zo gaat de moeizaam gewonnen lettergreep in ‘ze'op’ alweer bijna meteen verloren.) Onder de tekst is te lezen hoe Van Geel aan dit merkwaardige erwtenvers kwam. Het is ‘Engels anon.’, een Engels anoniem versje, en het werd door ‘Th.’ (Thérèse Cornips) vertaald, op ‘5 Juli '54’ te ‘Gr.’ (Groet). Geschreven in bruine inkt. Later in potlood toegevoegd de letters ‘O.T.’. Dat was de afkorting van ‘Oneigen Teelt’, Van Geels naam voor een verzameling gevonden, geleende en vertaalde gedichten en teksten die hij nog eens in een bundel wilde onderbrengen. Van Geels bron is niet bekend, maar die doet er ook niet zo veel toe bij een anonieme tekst, die bovendien door bijna iedere Engelsman opgezegd kan worden, met lichte varianten. Dit is de versie uit The Faber Book of Useful Verse (ed. Simon Brett, Faber and Faber, 1981), altijd een nuttige vindplaats voor het vinden van nuttige verzen. Uit de afdeling ‘Useful for Cooks’: | |
[pagina 337]
| |
Peas
I eat my peas with honey,
I've done it all my life,
They do taste kind of funny,
But it keeps them on the knife.
Opmerkelijk is het woord ‘knife’ in de slotregel. Blijkbaar eet de Engelsman zijn green peas met een mes - en dan heb je zeker honinglijm nodig. Navraag leert dat het erwtenvers bij de meesten bekend is als een kinderrijm, zomaar, zonder al te veel betekenis. Ook wel gebruikt, volgens sommigen, als moederrijmpje, inderdaad gebruikt om kinderen het eten van erwten of andere afschuwelijke groenten te vergemakkelijken. De tekst schijnt soms ook wel dienst te doen als spring(touw)liedje. Bij het draaien van het springtouw wordt de tekst opgezegd; na de eerste drie regels volgt dan de vraag ‘How many peas can I get on my knife?’, waarna de inspringer inspringt en het tellen begint. Elke geslaagde sprong telt als één erwt. De springer met de meeste erwten wint. | |
LerenLeren is spelen. Zie ‘spelen’. | |
MeelzakZie ‘zandzak’. | |
NachtwerkerChr.J. van Geel liet in het telefoonboek achter zijn naam opnemen: ‘Na 12 u.’ Bedoeld is, maar dat zal eventuele bellers wel duidelijk zijn geweest: na 12 uur 's middags. Voor die tijd sliep de dichter, of was hij aan het werk, of beide, want voor de ware surrealistische dichter is slapen natuurlijk ook werken. Daarbij moest hij bij voorkeur niet gestoord worden. Op een vraag van Gerard Brands of hij zich op de vroege morgen al bezighield met poëzie, antwoordde Van Geel: ‘Ja, juist dan. De laatste uren voor het naar bed gaan wordt in het beste geval gecreëerd en in de eerste uren na het opstaan wordt het gecreëerde kritisch bekeken. En alle werkzaamheden die daar verder mee te maken hebben vinden dan plaats. Dat wil dus zeggen dat die paar uur zo min mogelijk doorkruist zijn door huishoudelijke gebeurtenissen of menselijke ontmoetingen. Dat zijn de gunstigste | |
[pagina 338]
| |
factoren om tot iets te komen. Het gebeurt ook wel dat het creërende proces plaatsvindt vlak na het opstaan. Maar met vlak na het opstaan bedoel ik niet dat ik mij onderscheid van andere mensen; ik moet ook mijn koppie thee hebben en mijn sigaretje roken en even bijkomen van de verschrikkingen die aan mij voltrokken zijn. Maar inderdaad, dan zit ik al gauw met papier op mijn schoot.’ (in een interview uit oktober 1972, pas na de dood van Van Geel gepubliceerd, onder de titel ‘Poëzie is de wensdroom van de stotteraar’ in Haagse Post van 16 maart 1974). Voor alle zekerheid wilde Jan Hanlo de ijverige dichter zelfs tot halverwege de middag met rust laten. Toen hij in oktober en november 1968 bij Van Geel logeerde, in het tuinhuis, schreef hij aan Leendert Stofbergen: ‘Ik ben te bereiken onder van Geels nr. 02209-716 (s.v.p. niet voor een uur of 2, 3 's middags bellen omdat v.G. een nachtwerker is en ik op dat punt niet al te veel verschil).’ (brief van 12 oktober 1968, in Jan Hanlo, Brieven. Deel II, p. 556) | |
NescioWat zou Nescio nu op bijvoorbeeld donderdag 7 mei 1953 zoal gedaan hebben? Dankzij zijn Natuurdagboek weten we dat hij toen een gedenkwaardige dag beleefde. ‘De dag’ noteerde hij 's avonds, in terugblik. Zoals bijna elk jaar logeerde hij ook dat voorjaar enkele dagen bij zijn dochter en | |
[pagina 339]
| |
schoonzoon in Eindhoven. En zoals bijna elk jaar greep hij ook deze keer de gelegenheid aan om vandaar een dag naar zijn geliefde Zuid-Limburg te gaan. In het Natuurdagboek lezen we dat hij om 9.29 uur met de trein uit Eindhoven vertrok. Het vervolg kunnen we met de kaart, het horloge en de dienstregeling in de hand als het ware meereizen. Even buiten Eindhoven had hij aan de rechterkant zicht op de toren van Leende, ‘nu eenzaam in de wildernis’. En even later Budel ‘en de fabriekspijpen’. Daarna Weert, en vlak voor Roermond ‘over de Maas met licht en schaduw in de rij populieren in de verte’. Het weer was goed: ‘Bijna aldoor zon en behoorlijke temperatuur.’ Vanaf Roermond ging het in een vrijwel rechte lijn naar het zuiden, en toen begonnen ook de heuvels zich aan te dienen, met de bijbehorende verte- en dieptegezichten. ‘Het gezicht van de Maashoogten naar België (de plotseling oplichtende rij gouden boomen die in de diepte en verte België inliepen). De blauwige heuvels.’ De trein zal na ruim een uur in Maastricht zijn aangekomen. Op het station moest hij even wachten voordat hij, om 11.30 uur, de bus naar Gulpen kon nemen. Het is aardig om te weten dat hij achteruit reisde, met opzet, omdat hij uit ervaring wist dat hij dan veel mooiere uitzichten zou hebben. De mededelingen zijn kort en lijken zakelijk, maar tussen de regels en de woorden door valt te lezen dat Nescio genoten moet hebben. ‘Bus half 12 van Maastricht naar Gulpen, natuurlijk achteruitrijdend. De St. Pietersberg en verder al die glooiingen en heuvels en dalen en panorama's. Maastricht in de diepte, Belgisch Limburg met de blauwige heuvels aan den einder. De Pietersberg, de mijnpyramides van het Luiksche en eindelijk het ruime Gulpdal.’ In Gulpen zal hij uitgestapt zijn en even hebben gewacht op de volgende bus, die hem naar Heerlen bracht. Het mooiste deel van de reis: ‘de bergtocht van Nederland’, met zelfs zicht op ‘het dak van de wereld’ (Ubachsberg). Stemming: een en al voorjaar, vergezicht en verrukking. ‘Bus 1/2 1 naar Heerlen. De Ubbagsberg, “het dak der wereld”. Overal werelden, met het draaien van den weg altijd weer andere werelden tot diep in Duitschland (de blauwe uitlooper van de Eiffel), dan weer het Geuldal westwaarts met allemaal dorpen, dan weer Belgisch Limburg en over de hoogte het complex Maurits en de vlakte. Dorpen in de diepte en kerken op bergen. De bergtocht van Nederland. De gele akkers van bloeiend koolzaad op en tegen de heuvels! Et tout d'un coup, d'un fol éclat, s'en va mon coeur.’ Die Franse regel gebruikte Nescio vaker in zijn natuurdagboek, als een plotseling geluksgevoel in hem opbloeide, of als een ervaring van opgaan in alles bezit | |
[pagina 340]
| |
[pagina 341]
| |
van hem nam. Lieneke Frerichs, de bezorger van het natuurdagboek, vertaalt: ‘En ineens, als een dolleman, slaat mijn hart op hol.’ Zij voegt er aan toe dat zij de herkomst van het citaat niet heeft kunnen vinden; misschien is het Frans van eigen vinding. In Heerlen moest Nescio weer even wachten, op de trein die hem terug zou brengen naar Maastricht. Die reis bracht hem onder andere langs Hotel Geuldal, in Houthem St. Gerlach: ‘Trein 1/2 2 Heerlen-Maastricht. Kasteelachtige boerderijen. Het Geuldal met Hotel Geuldal (uit 1918).’ In Maastricht zal hij op het station nog weer even tijd hebben gehad voordat het vijfde deel van zijn tocht begon: de terugreis naar Eindhoven, waar hij ‘voor vijven’ arriveerde, in een licht onthechte en verwonderde stemming - zo geeft zijn dagboek te vermoeden: ‘Trein even over 1/2 3 uit Maastricht en voor vijven in huis. Wonderlijk dat al die heuvels en dalen daar ginds maar rustig zijn blijven liggen en ik zit nu hier.’ 's Avonds ging hij tegen zonsondergang nog even kijken ‘aan het kanaal even buiten Eindhoven’, dat is het Beatrixkanaal. Ook de wonderlijke stilte daar, de dalende zon, de uitzichten over het land, de kleine spelingen van licht en kleur en de verhevigde indrukken noteerde hij nog, zodat deze hele dag van begin tot eind na te lezen is, in simpel, precies, gevoelig notitieproza. Uit zijn slotzin blijkt dat hij voor Eindhoven zelf niet zo heel veel voelde: ‘Aan het kanaal de stilte, het land als valleien tot de boomen aan den gezichtseinder. Rechts een boerderij met boomgaard en koeien op een veldje gras. - Links de bijbelsche vlakte, rechts van Zeelst. De zon nog op de wijzerplaat en de ruiten van de kerk. Over de vlakte torentjes: Oerle en Winterle, dat uit den verren boschrand steekt. Over het kanaal, iets hoog, een rij boomen met de kruinen aan elkaar als een sterkte en daar de zon in en dan zakti in een dikke blauwte. (...) De stilte, de begrensde onbegrensdheid, de melancolie. Iets nieuws begint (?). Zooveel lucht er boven. Aan het verslag van deze dag kan thans nog worden toegevoegd dat Nescio, toen hij in Gulpen op de bus naar Heerlen moest wachten, dus vermoedelijk ergens tussen 12.15 en 12.30 uur, een door Uitgeverij Gulpener Bazar te Gulpen uitgegeven ansichtkaart heeft gekocht, voorstellende het plaatselijke Kasteel Neubourg. Hij moet de ansicht bij zich gestoken hebben en meegevoerd hebben in de bus over het dak van de wereld en in de trein langs Hotel Geuldal alvorens hem op het station van Maastricht, ergens tussen 14.00 en 14.30 uur, weer te voorschijn te halen om hem vervolgens vlug | |
[pagina 342]
| |
met potlood te beschrijven en te posten, voordat om half drie zijn trein naar Eindhoven vertrok. De kaart was gericht aan ‘Den Heer C. van Geel / Achterweg 17 / Groet Gemeente Schoorl / Noord Holland’. En dit was de haastig geschreven tekst: 7/5/53 Van Geel en Thérèse Cornips (afkomstig uit Zuid-Limburg) en Nescio kenden elkaar sinds 1952. Nescio bracht in die jaren de zomers meestal door in Groet, dicht bij het huis van Van Geel. Uit het Natuurdagboek blijkt dat hij begin juli 1953 inderdaad voor 14 dagen in Groet was (van zaterdag 4 tot zaterdag 18 juli), en inderdaad op zaterdag 1 augustus weer terugkwam, maar niet voor drie weken, zoals hij begin mei nog dacht, maar voor twee. De Zevens zijn Bop en Jan Zeven-Grönloh, dochter en schoonzoon, en hun drie kinderen. De ansicht, om 18.00 uur in Maastricht gestempeld, zal hoogstwaarschijnlijk de volgende dag, vrijdag 8 mei, in Groet bezorgd zijn, aan de Achterweg. Wat Van Geel die dag deed is niet bekend. Nescio zat toen in de bus, van 10.35 uur, uit Eindhoven naar Oorschot. Er was paardenmarkt in Oorschot. Het was koud die vrijdag, en er waren veel wolken, althans in Eindhoven en omgeving, althans volgens Nescio. | |
Pepermunt‘Het pepermuntje is een knoop die op de tong wordt genaaid.’ (Van Geel, losse notitie, zonder titel, augustus 1956) | |
Spelen‘Als spelen leren is en leren spelen, is er voor ergernis geen plaats.’ (Wim Zaal, zie ook ‘Bar en boos’) | |
[pagina 343]
| |
Watermeloenen (vierkant)Het moet aan het eind van de jaren zestig of het begin van de jaren zeventig zijn geweest, ik was een jaar of tien en zag op televisie een man die aan Willem Duys, de presentator van een toen veel bekeken show, een noviteit liet zien: een eierworst. Dat was een lange ronde staaf, type leverworst, van wel vijftig centimeter lang, gemaakt van gekookt (kippen)ei. Hoe had de man (of liever: de industrie voor wie hij hier reclame kwam maken) zo'n lang buisei weten te leggen? Door, als ik me het goed herinner, van talloze rauwe eieren vooraf de dooier en het eiwit te scheiden. De verzamelde dooiermassa werd vervolgens in een dunne buis (met de doorsnee van een normale gemiddelde gekookte dooier) gebracht. De eiwitmassa ging in een ruimere mantelbuis die zich rondom deze dooierbuis bevond. Vervolgens werd het zaakje gekookt, gedurende enkele minuten of langer, net als bij een los ei, en daarna konden de hard geworden dooierkern en de harde eiwitomhulling uit hun buizen worden geschoven. Het was allemaal zo gemaakt dat de smalle gele dooierstaaf dan precies in de nog kernloze witte eiwitmantel paste. Zo kon een meterslange buis van ei gemaakt worden, net als bij worst. Na vijftig centimeter even doorsnijden, cellofaan erom wikkelen, dichtnieten - en de | |
[pagina 344]
| |
eierworst was klaar. Voordeel: alle plakjes ei die men van deze worst sneed waren precies even groot en even rond en bevatten precies evenveel eigeel en eiwit, in een vooraf bepaalde aantrekkelijk gevonden verhouding. Niet meer van die irritant op hun kont schommelende onbruikbare eiuiteinden met alleen maar eiwit. Niet meer van die veel te brede of veel te wild gevormde middeneischijfjes met veel te veel geel van binnen. Alles precies gelijk, dus altijd lekker gemakkelijk. Doelgroep: hotelkeukens, waar men snel en zonder na te denken wat schijfjes ei op de salade wil leggen. Volgens de man zou er aldus aanmerkelijke winst in de garneertijd te behalen zijn. Zo'n dertig jaar later meldde de voorpagina van het economiekatern van NRC Handelsblad de introductie van de vierkante watermeloen. ‘De eerste ladingvierkante watermeloenen werden vanochtend in de Japanse havenstad Zentsuji ingescheept voor de export. Twintig jaar geleden kwamen boeren al op het idee voor de kweek ervan. Belangrijke voordelen van de vierkante, ruim 200 gulden kostende, watermeloen zijn dat ze in het schap van een (stevige) koelkast passen en efficiënter kunnen worden getransporteerd.’ (NRC Handelsblad, 14 juni 2001) De meloenen hebben, zo meldt het bericht, hun vorm gekregen door kweek in vierkant glas, dus niet door genetische manipulatie. Eerder bespraken wij op deze plek (zie Tirade 384, p. 198-199) al de groene klaproos, de blauwe sinaasappel, de oranje bloemkool en de vierkante tomaat. In november 1967 stuurde Chr.J. van Geel dit bericht naar het tijdschrift Barbarber: In Amerika wordt een vierkante tomaat gekweekt, dat past beter op sandwiches. Tot voor kort dacht ik dat het hier om een verzonnen krantenbericht ging, maar na de reportage over de vierkante watermeloenen, en vooral na het zien van de indrukwekkende foto ervan, ben ik daar niet meer zo zeker van. In deze sector is veel mogelijk. Het wachten is nu nog op de hersluitbare komkommer, de eenhapsminibanaan zonder schil (voor pauzerende tennissers), de discusmeloen (om tijdens de picknick even handig over te gooien) en de perzik met rits, voor wie niet van het harige vel van de perzik houdt (na het openen van de rits kan men het sappige vruchtvlees eenvoudig uitnemen). Her en der zal nog de nodige scepsis weggenomen moeten worden. E. van Ewijk, logistiek medewerker van de fruitveiling van Wijk bij Duur- | |
[pagina 345]
| |
stede, beweerde in het artikel over de vierkante watermeloen desgevraagd ‘dat je niet aan fruit moet knutselen’. Hij is huiverig voor allerlei manipulatie: ‘Een Hollandse appel is rond en niet vierkant. En dat moeten we vooral zo houden!’ | |
Zandzak‘Een mens is een zak met zand, een ander laat hem vallen, hij scheurt en bloedt leeg.’ (Chr.J. van Geel, losse notitie, augustus 1956; achter ‘zand’, tussen haakjes, bij wijze van variant vermoedelijk: ‘(meel)’). | |
ZeppelinvogelAangebrande correspondentiekaart, niet gedateerd, met een tekening van Van Geel, voorstellende een zeppelinvorm, zo te zien toebehorend aan een dier: zie de twee kleine streepjes midden onder de ovaal (twee pootjes), de dikke punt links vooraan (het linkeroog) en de krul daaronder (de mond of bek, met glimlach). Je zou er een grote ronde zware goedgevulde vogel in kunnen zien. Een zeppelinvogel. Vreemde strepen (schubben?) op de zijflank, dat wel. En, nog vreemder: letters. Vogel met shirtreclame, vogel met een boodschap? Wie het beestje een kwartslag naar rechts kantelt leest et niet gro
of
et gro niet
of
gro et niet
aaneen te lezen tot de imperatief groet niet
De vogel mag ons dan met een krul om de lippen toelachen, maar toch wordt ons gevraagd niet te groeten? De groetnietvogel? Niet in de fauna's te vinden. Een of andere toespeling op Groet, woonplaats van de dichter? Wie hem nog een kwartslag verder kantelt, dus ondersteboven houdt, kan heel iets anders lezen. In de grote flanklijnen zijn grote langgerekte letters te herkennen. Van links naar rechts: ik kan h
en, aan de rechterkant: ter
en daartussen dus: | |
[pagina 346]
| |
et niet gro
tezamen vormend deze verzuchting: ik kan het niet groter
Typisch een verzuchting voor Van Geel, de dichter en tekenaar van het kleine leven, op miniatuurformaat. Vergelijk deze regels uit zijn ‘Portret’: ‘Alleen op stijve vellen kan hij tekenen / in minuskulen en op klein formaat.’ Maar het kan ook de verzuchting van het kleine dier zelf zijn: de amoebeachtige die wanhopig poogt zich groot te maken, om erbij te horen. Een klein zakdiertje op pootjes, dat zich opblaast als een ballon, tot luchtballongrootte, maar toch het formaat van de correspondentiekaart niet weet te overstijgen. ‘Ik kan het niet groter’ zegt het arme zeppelinvogeltje. |
|