sprake is van progressie (er wordt vooral stilgestaan bij). Het is poëzie, maar geen gedicht. Het is eerder een aangelengd gedicht, verdund met uiteenzettingen en overpeinzingen over herinnering, vergissingen, verschuivingen. ‘Rue Traversière’ beschrijft de manier waarop de schrijver zich een bepaalde plek uit zijn kindertijd herinnert, en de ontdekking dat de plek in zijn geheugen is vervormd. In zijn evocatie lichten details op - een kleine beweging, een losliggende drempel, krijtsteen dat afbrokkelt in de hoek van een muur - en worden betekenisvol, terwijl het feitelijke, grotere verband is verdwaald: de zich herinnerende dichter heeft de voor hem beladen locatie ongemerkt naar een andere kant van de stad getransplanteerd, waar een heel andere sfeer heerst.
Aanvankelijk moest ik bij het lezen van Bonnefoy een bepaalde tegenzin overwinnen. Zijn teksten zijn niet makkelijk verteerbaar. Daardoor blijven ze echter ook langer bij je; je hebt het blijkbaar toch de moeite waard gevonden de obstakels te overwinnen. Tijdens het lezen dwalen je gedachten gemakkelijk af, maar dat is waarschijnlijk ook deels de kracht ervan: het zijn teksten waarbij je eigen gedachten, fantasie en herinneringen al gauw inhaken.
Ook tijdens het vertalen van ‘Rue Traversière’ bleek het moeilijk greep te krijgen op de tekst. Hoewel de gebruikelijke beperkingen bij het vertalen van poëzie (door rijm, klank en ritme) zich niet zozeer deden gelden, was tijdens het vertalen de poëzie goed voelbaar: op een aantal plekken werd de taal ineens stroperiger, begon te sputteren en verzette zich tegen vertaling. De woordkeuze drong aan op zijn unieke zeggingskracht en onvervangbaarheid. Een voorbeeld daarvan is de zin ‘les toits sont une main qui tend à une autre main une pierre’, een schijnbaar eenvoudige zin waarin in het Frans (door de woordvolgorde in de bijzin) een subtiele nuance werkzaam is: even lijken de handen naar elkaar te reiken (‘une main qui tend à une autre main...’), en pas dan zie je het woordje dat de ‘handen’ elkaar aanreiken: ‘une pierre’.
Waar ik Proust in mijn hart heb gesloten houdt Bonnefoy zich vooral in mijn hoofd op. Toch heeft dat laatste een sympathieke kant. Een tekst als ‘Rue Traversière’ heeft niet de comfortabele afgerondheid van een meesterwerk zoals de Recherche van Proust, maar is opener, onafgeronder. De tekst komt ervoor uit dat hij zichzelf niet helemaal begrijpt, dat hij zoekende is, en daardoor wordt er voor mij als lezer een bepaalde ruimte geschapen. Het verschil tussen Proust en Bonnefoy is in zekere zin het verschil tussen harmonie en disharmonie, tussen naadloosheid en de barst. Waar de gave ruit