drachtig, onder die vier zijn er twee voormalige witvuilers en vol verwachting maar ten dele bevreesd draaien wij de kop bij de horens. Wonderlijk hoe de steekhoorn weet te likken.
Wij zijn er druk mee, de machtslijnen die van elk van ons naar alle anderen lopen. Als die niet duidelijk zijn, hoe moeten wij dan één gehoornd front maken als de volgende indringer verschijnt?
Maar zwaarhoeviger is wat het middernachtelijk grazen en het gelijktijdig donkere denken heeft opgeleverd. Ook al zien wij er kilobewust uit, ons voer moet evenwichtig zijn en voorzien van de juiste delen. Ligt er teveel van het een als dauw op de velden, dan veroorzaakt dat door ons eindeloos kauwen een onprettig verschijnsel. Zo overvalt ons soms likzucht, of blèr, of ons haarkleed wordt dor of het vertoont kopervlag. Wij krijgen behoefte en worden onrustig. Toch is dit onbelangrijk vergeleken bij wat sinds dit middernachtelijk grazen zich aan ons openbaarde. Wij zagen al slikbezwaren, de lange stan liep met druipend speeksel, ook de drachtige van De middelste achthond had een onrustige oogopslag, en wat het meest verontrustte: allen roken we elkaars magnesiumarme achterwater. Het zal betekenen dat we ons gaan groeperen.
Wie had nu gedacht dat juist de griemel van Does, niet de laaghangende uier natuurlijk, maar die van Does, uitgerekend die met de slappe platen en de geknikte banden, als eerste zou aanvallen? Haar aanval was een bewonderenswaardige ren (Wij zullen navolgen!) tot zij op de steriele strook, die verderop het dorp verbindt met het meer en de stad, botste tegen een van die verlichte machines en een vuur veroorzaakte dat de weilanden verlichtte. Wij sjokten naar de griemel van Does en staarden nieuwsgierig naar de poten die zinloos omhoog wezen. Maar toen sprak de brandende machine een oorverdovende klap uit en wij renden naar de plaats waar onze weide grenst aan Ut hoge.