| |
| |
| |
[Juli 2001 - jaargang 45 - nummer 390]
Toon Tellegen
Oosterhoff
‘Oosterhoff is onvindbaar’:
een gerucht grijpt om zich heen.
Waar is hij het laatst gesignaleerd?
In Winschoten... In een van zijn gedichten...
Tussen de mazen van zijn wil...
Het is winter, het regent, iedereen slaat zijn kraag op
en ziet er oud en ontredderd uit.
Alles wat hij heeft geschreven met andere ogen lezen?
Buigen voor gevoelens van paniek?
Of roepen, als een rouwende roerdomp in het riet?
Ik zet mijn handen aan mijn mond
En plotseling hoor ik: ‘Ja?’
Oosterhoff's beroemde ‘Ja?’, van heel ver weg.
Maar die vraag, lezer, die vraag zal hij met liefde
en slechts zachtjes tegenstribbelend
voor elk van u afzonderlijk beantwoorden.
| |
| |
Wij komen Oosterhoff tegen.
Wij kennen hem uit zijn gedichten.
Nu wandelt hij op straat.
Wij groeten hem vriendelijk
en hij groet ons vriendelijk terug.
Wij zouden hem wel willen zijn.
Maar dat gaat niet, dat weten wij.
Hij is gelukkig, zo te zien.
Maar als wij zouden horen dat hij niet meer gelukkig is
dan zouden wij eisen dat hij het op staande voet weer zou worden
dan zouden wij ons verzamelen en hartstochtelijk gaan zwaaien
met onze vuisten en onze vaandels:
Oosterhoff gelukkig! nu!!
want híj heeft ons geleerd oosterhoffelijk te zijn:
verlegen, maar vanzelfsprekend,
gewoon, maar onnavolgbaar,
aardig, maar onverklaarbaar -
geen koning, maar een witte loper
op de zwarte velden van ons bestaan.
| |
| |
Oosterhoff, roepen wij, wij willen op u lijken...
wij willen ook van dat weerbarstige haar...
en een broer in Australië...
en uw gedachten, die ons doen denken aan januari,
aan weilanden met brandganzen,
aan knotwilgen langs een gereformeerde sloot,
aan de torens van ...um en ...um in de heldere verte,
Maar Oosterhoff staat op zijn hoofd
ergens in het Noorden van onze ziel
| |
| |
Een enkel gedicht overleeft zijn schepping
en wordt zelf Tonnus Oosterhoff,
zoals een schilderij soms een kanunnik wordt
of een treurende madonna.
Kijk, daar loopt het beroemde gedicht: ‘Meneer met pinksteren.’
Wat is het ernstig geworden! Wat loopt het stram van ontzetting!
Maar wat een moed om daar over die hindernis
Alsof het put uit een groot innerlijk geheim!
En daar: ‘Ik ben terug. Stof...’
| |
| |
Oosterhoff raakt de werkelijkheid aan.
Was er iets niet in orde met haar?
Oosterhoff wijst op de scheefheid van alle dingen.
Nu raakt hij de schoonheid aan,
breekt haar bijna doormidden.
Of zal hij op het allerlaatst
zijn eenvoud in laten staan?
Wil hij soms onbegrijpelijk worden?
Let op je klok, Oosterhoff!
Je hebt nog maar een paar seconden.
En plotseling raakt hij de waarheid aan
Nu moet hij ook met haar zetten.
| |
| |
Oosterhoff schrijft met pijnlijke precisie precies wat hij wil.
Hij staat op en gooit zijn pen weg
en zijn pen vliegt door het open raam
over de rug van een peinzend schaap
in de glinsterende golven van de Westerwoldsche A.
en hij hoort meisjes lichtzinnig lachen, zachtzinnig zingen,
dolzinnig dorstend in de zwoele zuidenwind.
Hij heeft geschreven wat hij wil.
In een andere wereld had hij iets anders geschreven,
iets slordigs, misschien zelfs iets slonzigs of iets smerigs.
In deze wereld gaat hij zijn tuin omspitten -
een wilde spitter in een exacte wildernis.
| |
| |
Oosterhoff trekt aan touwtjes
Alles danst, alles wat stoffelijk is danst
en alles wat ondenkbaar is danst, alles, alles.
Wat zijn het? Tango's? Walsen?
Maar muizen waar? daar! kijk! knagen
en een ganse wereld valt met een klap
(gebroken, gedeukt, onherstelbaar, enzovoort).
Is het afgelopen? Hoe laat is het?
Zullen we nog ergens een perzik gaan eten?
Oosterhoff bergt de muizen op
in een onzichtbaar laatje -
|
|