hij daar nog aan toevoegen, over een derde oog beschikte een van deze wezens al, en waarom vond hij de ‘knipfiguren’ onvoltooid? Maar zoals dat gaat, rijpte er ongewild een ander plan. In een vroeg stadium hoorde ik van de tentoonstelling Pieter Saenredam, het Utrechtse werk die momenteel plaatsvindt in het Centraal Museum in Utrecht, en ik vond onmiddellijk dat Ebinger de juiste man was om daarop te reageren. Niet omdat hij bijna altijd van de partij is als het Centraal Museum wat organiseert, maar omdat ik benieuwd was hoe de ene manipulator de ander naar zijn hand zou zetten.
Want van een ding was ik zeker. Beiden zijn manipulator eerste klasse. Saenredam, de schilder van kale en bijna doodstille kerkinterieurs en Ebinger de ongebreidelde schepper van een wereld die bijna tegenovergesteld lijkt te zijn aan die van Saenredam. Een wereld die pas ophoudt te bestaan als Ebinger er moe geworden de brui aan geeft. Het liefst, en hiermee heeft hij toeschouwers meermalen versteld doen staan, zou hij niet de gehele pagina en de volgende en de daaropvolgende volbriebelen maar ook nog het tafelblad en de muren daaromheen annexeren.
Zo druk als op Ebingers tekeningen zal het in de godshuizen van Saenredam niet zijn geweest maar het is een feit dat de kerken toen nog drukbezocht werden. De deuren stonden overdag altijd open en burgers en loslopende dieren konden vrijelijk in- en uitlopen. Bij te luidruchtige discussies greep de kerkmeester in en honden werden door een door de kerk aangestelde hondenslager de kerk uitgemept. De op de schilderijen van Saenredam getoonde rust en stilte zijn bedacht, en berusten op een artistieke keuze. Het wordt nog frappanter als je weet dat er oorspronkelijk nog minder mensjes op deze schilderijen voorkwamen. Heel wat figuren werden er pas later, in de negentiende eeuw, bijgeschilderd! Toen ik Ebinger vroeg wat hij van Saenredam vond roemde hij niet het verfijnde coloriet of het wondere licht dat door de kerken zweeft, maar vertelde hij mij dat juist deze kleine mensjes hem intrigeerden. ‘Gedrochten zijn het! Dwergen! Saenredam kon heel slecht mensen schilderen.’ Terwijl hij mij van onder zijn pet bezaaid met zilveren pailletten aankeek, deed het hem zichtbaar plezier hier nog een schepje bovenop te doen: ‘Neuzen als ellebogen!’
Saenredam, niet alleen uitermate zorgvuldig als het om zijn constructietekeningen gaat, zou die geen normaal mens kunnen schilderen? Natuurlijk beseft Ebinger ook wel dat Saenredam die kleine mensjes alleen maar gebruikt om de kerkinterieurs nog majestueuzer dan ze al zijn te doen overkomen. En is het niet zo, dat binnen zulke magistrale ruimten iedere mens op een vlieg begint te lijken? Deze maanden zie ik de bouwvakkers als mieren