Tirade. Jaargang 42 (nrs. 373-377)
(1998)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 513]
| |
Lieve vrienden,In plaats van kaarten. Er worden te weinig brieven geschreven. De kunst van het corresponderen - een lange brief in welgekozen bewoordingen, sierlijk met de vulpen neergeschreven op gehamerd briefpapier van tenminste 80 gram per m2 - schijnt steeds meer in onbruik te raken. Men zendt elkander een fax, men pleegt een telefoontje, en daar blijft het bij. Mag het dan een wonder heten dat mensen vervreemd raken? Nee toch. Welnu, voor zo'n brief is nu alle tijd van de wereld. Ik doe mijn best zo leesbaar mogelijk te schrijven, maar de omstandigheden zijn primitief. Ik gebruik een broodplank als bureaublad, half op de knieën, half tegen het stuurwiel, het binnenlampje van de auto dient als verlichting. Ons kampeertafeltje is te wankel, ons gaslampje is onbruikbaar wegens een leeg tankje en bovendien is het buiten de auto werkelijk koud, er staat een vrij harde kille wind. Onze reis verloopt geheel volgens de verwachtingen. Wij bezoeken de plaatsen die wij ons min of meer hadden voorgenomen, wij overnachten naar onze aard in eenvoudige hotels en een enkele keer, zoals nu, brengen wij de nacht door op een vrij verlaten camping langs de kust tussen Oporto en Figueira da Foz. Inderdaad hebben wij de derde dag van onze tocht Santiago de Compostella aangedaan. In de kathedraal hebben we onze hand gelegd in de diep uitgesleten afdruk, waar ontelbare pelgrims ons reeds voorgingen, en uiteraard heb ik daarbij geveinsd dat ik een gebed opzond naar die Almachtige waarnaar zo velen op zoek zijn. Schuifelend hebben wij aangesloten in de lange rij bezoekers die het trapje achter het hoogaltaar beklommen om het bronzen Jacobusbeeld te omhelzen, zoals dat al eeuwenlang traditie is. Het is bijna paradoxaal om moderne jongelui in jeans en modieuze truien in een opperste vorm van extase te zien raken, ze met gesloten ogen in opperste devotie met hun armen het glimmende bovengedeelte van het Jacobusbeeld met de talloze | |
[pagina 514]
| |
edelstenen te zien omvamen en een gebed te zien prevelen (?). Selectieve waarneming, wishful thinking, of toch die verbazingwekkende mengeling van traditionele devotie en het moderne leven van de dag dat geen tijd voor contemplatie toelaat? Die mengeling waar Katholieken zo sterk in zijn. Wat het oog verder waarneemt: overal Jacobsschelpen, waarheen men de blik ook wendt. Ik heb me afgevraagd waarvoor een vreemd soort takelinstallatie in de hoogste koepel van de kathedraal zou moeten dienen. Het antwoord op die vraag is nog niet gevonden. Misschien om ketters aan op te hangen in oude tijden. Maar het touw ziet er tamelijk nieuw uit. Verder heeft de stad ons niet echt aangesproken. Nogal wat stalletjes en souvenirwinkels vol met zilveren prullaria, grote parkeerplaatsen vol bussen uit allerlei windstreken. Het plein voor de kathedraal is sfeervol. Inderdaad ligt daar nog het Hostal de los Reyes Catolicos, het eertijdse onderkomen van vermoeide pelgrims, maar tegenwoordig is het een vijfsterrenhotel, waar uitsluitend uit traditionele overwegingen nog een enkele pelgrim tegen een gereduceerd tarief de nacht mag doorbrengen. De reis naar S. de C. liep voor ons over Burgos en voerde ons langs de bekende Camino de Santiago. Echte pelgrims, bebaarde mannen met een bezonken blik, ruige wandelaarsuitrusting, slobkousen, rugzak en de onvermijdelijke wandelstaf met daaraan de kalebas en de schelp, hebben we onderweg slechts een enkele maal aangetroffen. Verder een Belg op een volgepakte fiets die in de lege hoogvlakte knokte tegen de harde wind en achter op zijn fiets een wit ovaal bordje had met het rode opschrift Antwerp-Santiago. In mijn herinnering tastte ik terug naar de tijd waarin sommige fietsers zo'n soort kenteken voerden: een wit schildje verdeeld door een verticale rode streep met de letters SH, wat slechthorend betekent. Volgens onze schatting had deze Belg zeker nog drie dagen te gaan als hij een daggemiddelde van 150 kilometer zou halen. Wij wensten hem sterkte en vervolgden onze weg. Vooral het laatste gedeelte van de tocht voerde ons door een ruig landschap met allerlei verschillende accenten. Dit was dus Galicië, de streek waar in de dalen de naargeestige klanken van de leren doedelzak, de cornemuse, klinken als de stoppelige herders de tijd doden met de blik op hun grazende kudde gevestigd. In S. de C. wilde ik een man met een doedelzak in een soort kledingdracht fotograferen, maar hij bedong een bedrag van omgerekend ƒ2,50 voor ik mijn plaatje mocht schieten. Dat was dokken geblazen. | |
[pagina 515]
| |
Wij besloten zuidelijker te trekken. Onze drijfveer was vooral het weer. Met grote regelmaat dienden wij de ruitenwissers in werking te stellen en als je daar maar lang genoeg tegen aankijkt gaat bijna onvermijdelijk ten slotte je hoofd meebewegen in zwiepende bewegingen van links naar rechts enz. Vroeg in de middag passeerden wij de grens tussen Spanje en Portugal en zowaar, het hield op met regenen en het werd opeens warmer. Wij besloten rustig richting Porto te rijden en draaiden de zijraampjes open om wat warme frisse lucht in het interieur van de auto te laten stromen. Jullie kennen onze vakantiefilosofie. Geen reserveringen, geen planning vooraf. Het toeval bepaalt de route want vaak is de reis beter dan de bestemming. Reizen in het voorseizoen, zoals wij nu doen, heeft het grote voordeel dat je als een herdershond voor de kudde uitrent. Hotels zijn nog leeg, campings nog verlaten, bedienend personeel is nog fris en gemotiveerd. Alle voorwaarden voor een rustig ontspannen verblijf in den vreemde lijken daarmee gehonoreerd, maar tegelijk is daarmee een andere voorwaarde - iets wat we maar het verrassingselement zullen noemen - kleiner geworden. Echte vakantie moet immers toch ook een tijdelijke verlossing uit de sleur van afspraken, vergaderingen, verplichtingen en dorre regelmaat betekenen. Die balans kan echter ook wel eens naar een ander uiterste doorslaan. Wie het echte avontuur zoekt is daar meestal innerlijk op voorbereid. Als het onverwacht toeslaat - op een tijdstip dat je niets verwacht - kan een gebeurtenis traumatische vormen aannemen. Dit is waar het om gaat. Dit is wat ons die middag is overkomen. Uit het feit dat ik jullie nu schrijven kan, kunnen jullie opmaken dat er sprake was van een goede afloop, maar hoe anders hadden de zaken een keer kunnen nemen. Ik neem de vrijheid jullie aandacht wat langer op te eisen om ons avontuur gedetailleerd uit de doeken te doen. Zoals gezegd, het weer was zeker de eerste dagen van onze tocht in Zuidwest-Frankrijk en Noordwest-Spanje behoorlijk grillig. Voortdurend stond er een harde wind die ieder verblijf buiten de auto verkortte. Tot onze verbazing was het geen wind die permanent uit dezelfde hoek waaide, maar een voortdurend van richting veranderende luchtstroming. De ene keer pal op de kop van de auto, dan weer van opzij, zodat het soms werkelijk moeite kostte om recht op de weg te blijven. Dit was geen verbeelding, aan de vlaggen van de benzinestations langs de weg konden wij zien dat er inderdaad sprake was van | |
[pagina 516]
| |
voortdurende veranderingen. Het was merkwaardig maar we besteedden er geen echte aandacht aan. We passeerden Pontevedra, Vigo, Bayona, La Guardia en Viana do Castelo, steeds dichter bij de kust komend, de zee steeds aan onze rechterhand. Ergens tussen Esposenda en Povoa de Varzim besloten wij te overnachten. Zo op het oog leken er tussen de weg en de zee aardige plekjes te liggen. Veel wilde begroeiing, struiken en boompjes met open plekken ertussen die met gele bloemen waren bezaaid. Of het formeel in Portugal is toegestaan om wild te kamperen was ons niet bekend. We besloten ons daar niet al te veel van aan te trekken. Meer dan een kleine boete zou het ons niet kunnen kosten en wellicht viel er met zo'n Portugese koddebeier, die het ook maar met een bescheiden wedde moet stellen, wel iets te regelen. Rustig toerend namen wij een afslagje van de grote weg en reden over een hobbelig weggetje steeds dichter naar de zee toe die wij vanaf de grote weg steeds in de verte als een blauw laken hadden zien liggen. We volgden het weggetje, hotsend en botsend, waarbij de onderkant van de auto zo nu en dan met een akelig schurend geluid de weg raakte en de takken van de struiken tegen de zijkant zwiepten. Het werd ons duidelijk dat de zee een flink eind lager lag. Zoekend naar een geschikt plekje om de tent neer te zetten werd ons duidelijk waarom. Een meter of twintig van de auto vandaan liep er een behoorlijk steile helling naar beneden, onderaan lag een minuscuul kiezelstrandje. Steile kliffen verbonden de plek waar we stonden met het water dat krachtig tegen de rotsen sloeg. Niet ver bij ons vandaan, iets lager zagen we een klein plateau, net groot genoeg voor de tent en de auto. Vanaf de weg zouden we vrijwel onzichtbaar zijn door een groep pijnbomen. We besloten daar ons kampement op te zetten. De bodem was compact en het kostte me vrij wat moeite om onze kunststof tentharingen voldoende diep in de grond te rammen. Het lukte nauwelijks, maar nu we eenmaal zo ver waren had ik geen zin meer om ergens anders te gaan staan, dus besloten we het maar te wagen. Na een half uurtje werken stond ons kamp op poten, het was omstreeks half vijf, tijd om de fles klare uit de kofferbak te trekken. Er stond een mooie felle zon en de wind leek wat gekalmeerd. Hij waaide nu in onze rug en werd behoorlijk getemperd door de struiken en pijnbomen achter ons. Alles wees op een mooie lange leestermijn. Ongestoord, zo nu en dan de stilte verbrekend door het tikken van onze glazen op het tafelblad lazen wij geconcentreerd ongeveer een uur. Ik voelde mij op een gegeven | |
[pagina 517]
| |
moment wat stijf worden en legde mijn boek even weg om de ogen in de richting van de zee te heffen. Daar, ver boven het water, zag ik een van de merkwaardigste natuurverschijnselen die ik ooit van mijn leven heb waargenomen. Hoog in de bovenlucht moest zich een stroming bevinden van zo'n uitzonderlijke kracht dat de stapelwolken (alto cumulus) volledig aan flarden werden geblazen en met zo'n razende snelheid in allerlei spiralende patronen voorbij raasden dat het bijna onwaarschijnlijk was. Het verschijnsel was des te opmerkelijker omdat het op de plaats in de benedenlucht absoluut windstil was geworden. Zelfs de blaadjes aan de struiken ritselden niet. Ik wees Francis op wat ik zag en beiden zaten we een hele poos gefascineerd naar dit fenomenale schouwspel te staren. We zijn als Nederlanders in ons milieu van mest en mist en zure regen natuurlijk wel wat gewend als het op wind en waaien aankomt, maar zo'n selectieve scheiding van de luchtlagen hadden we nog nooit gezien. Verder op de helling zagen we een kleine groene slang van een centimeter of veertig razendsnel onder eenberg stenen verdwijnen; bijna of de duivel hem op de hielen zat. Toen plotseling - en als ik schrijf plotseling dan bedoel ik ook inderdaad van de ene minuut op de andere - de atmosfeer verduisterde door snel overtrekkende bewolking, werd de hele situatie bijna testamentisch. Het was afwachten tot het voorhang (luifel) van de tempel (tent) zou scheuren. Het verschijnsel van de snel opkomende verduistering ken ik uit mijn zeemansverleden. Het is meestal een voorbode van een orkaan of windhoos en terwijl ik het schrijf spoelen angstige beelden van een hurricane in de golf van Mexico door mijn herinnering. Nog maakten we ons geen fundamentele zorgen, hoewel mijn blik met enig voorbehoud naar de niet erg diep ingeslagen tentharingen werd getrokken. In onze directe omgeving bleef de windstilte evenwel heersen, maar dat zou, zoals ons spoedig, zeer spoedig bleek slechts van zeer korte duur zijn. Alsof er een ventilator in een windtunnel werd aangezet (denk aan de introbeelden van Van Kooten en De Bie een paar jaar geleden) stak er een volkomen storm op. Onze haren sloegen recht overeind in de wind en mijn short plakte tegen mijn benen alsof er gluton op gesmeerd was. Als razenden klapten wij onze kampeerstoeltjes in elkaar en smeten die op de achterbank van de auto die heen en weer stond te zwaaien in de windvlagen. Het werd bijna zwart duister, een lugubere atmosfeer die opeens vol van allerlei dreigingen was. De tent klapperde als een razende, de scheerlijnen die de luifel op zijn plaats moesten houden knapten als draadjes en de lichte aluminium tentpalen werden door de wind de helling | |
[pagina 518]
| |
afgeblazen en verdwenen uit ons gezicht. Onder het beukende geweld van de wind zag ik tot mijn ontzetting de haringen een voor een uit de grond loskomen zodat de wind steeds meer vat op het tentdoek kreeg. ‘Vooruit! De tent in!’ schreeuwde ik tegen Francis. Dit zijn momenten dat ‘a man has to do what a man has to do’ en mijn natuurlijke instincten gaven mij in dat iemand hier de leiding moest nemen. ‘Pak de tentpalen vast,’ vervolgde ik schreeuwend, ‘dan houden we in ieder geval de tent op zijn plaats; anders gaat-ie de lucht in en moeten we in een hotel.’ Een paar jaar geleden hebben we op deze manier in de Dolomieten hangend aan de tentpalen in een van die plotseling opstekende bergstormen onze trouwe tent kunnen behouden en als het aan ons ligt gaat het oude kavalje nog vele jaren met ons mee op reis. Ik moet er overigens direct bij zeggen dat deze storm van een dubbele kracht was. Elkaar bemoedigingen toeschreeuwend boven het lawaai van de storm hingen wij met ons volle gewicht aan palen en doek en inwendig vervloekte ik mijn eigen doordrijverij om op zo'n eenzame en kwetsbare plek te gaan staan. De wind huilde intussen met een werkelijk angstaanjagende kracht. Het tentdoek bolde op als een parachute telkens wanneer de windvlagen de kans kregen er onder te duiken. Op zulke momenten was de zaak bijna niet meer te houden, maar dan vormt zich de vreemde, ongekende koppigheid die maakt dat je blijft vasthouden wat je beet hebt enkel en alleen omdat het het enige houvast is wat je op zo'n moment hebt. Maar de kracht die op het tentdoek werd uitgeoefend nam nog zoveel meer toe, onze armen werden zwaar en pijnlijk van het wanhopig vasthouden, de kracht van de wind werd nu zo groot dat we uit onze knielende houding langzaam, heel langzaam omhoog werden getrokken en half gehurkt, half hangend aan de stevig doorstikte randen probeerden ons eigendom te behouden. Toen een ritssluiting het krakend begaf was er werkelijk geen houden meer aan. Het doek bolde op als een leguaan op een zeilboot en sloeg als een koepel boven ons hoofd overeind. Wij stonden met gestrekte armen in een laatste reddingspoging tot ik tot mijn immense schrik opeens zag hoe Francis' voeten zich langzaam van de grond losmaakten. In de paniek en verbazing - hoe moet je zo'n gewaarwording beschrijven - zag ik de zwijgende, strakke, koppige trek om haar mond, waarmee ze bleef proberen, met zwaaiende, tastende bewegingen van haar benen om weer vaste voet aan de grond te krijgen. Het lukte niet, erger nog. Ik voelde hoe ik zelf steeds minder greep op de grond hield; ik werd gewichtloos, en voelde nog maar een verantwoordelijkheid. Het ging nu niet meer om de tent, het ging om Francis die inmid- | |
[pagina 519]
| |
dels met haar benen spartelend in de lucht boven de afgrond hing. Gewichtloosheid, vliegen. Het zijn dingen waar je van droomt. Symbolen van faalangst. Dit was geen falen, iedere poging was al lang van tevoren als mislukking bestempeld. De wind wakkerde nog verder aan en plotseling, in de waanzin van het ogenblik ging ik mee omhoog. Het mag raar, gek, ongeloofwaardig klinken, maar toch, op dat moment voelde ik een irrationele tevredenheid dat ik had vastgehouden en daarmee in ieder geval had bereikt dat de tent een parachutefunctie kon vervullen. Dit was parasailing. De ervaring was onbeschrijflijk; dat bolle groene dak boven ons, onheil en redding tegelijk. Ik zag de helling meters diep onder me, het kleine grindstrandje, de rotspunten in zee, die als een razende kolkte en witte schuimvlokken tegen het strand smeet. We gingen omhoog, thermiek tilde ons op en sleurde ons in een waanzinnige vaart eerst evenwijdig aan de kustlijn, maar een seconde later draaiend in de wind, tollend om onze as in de richting van open zee. Hoog van de hellingen vlogen plukken hooi of stro (tumbleweed) ons voorbij en verdwenen in het verduisterde zicht.
‘Hou vast!’ gilde ik naar Francis, en God wat was het een geruststelling om te bemerken dat haar gelaatsuitdrukking de kalme beheersing weerspiegelde die daar zo veelvuldig op zetelt. ‘Hou vast!’ herhaalde ik bemoedigend schreeuwend, ‘als we dalen boven zee, laten we gelijk los en zwemmen terug.’ Als haar armen het maar houden, dacht ik dat moment, die slanke armen, die ongeoefende armen die niet aan grote krachtsinspanningen gewend zijn, maar op hetzelfde moment realiseerde ik me dat mensen in tijden van nood, van levensgevaar, want daar mochten we toch wel van spreken, tot bovennatuurlijke inspanningen in staat zijn. Ver van ons af raasde langs de kust een vissersdorp voorbij en ik moet mij sterk vergist hebben als daar niet twee in het zwart geklede vrouwen, die zich vasthielden aan een boom ons nawezen, of nawuifden. We stegen en daalden in de thermiek, maar we bleven steeds zo ver van het wateroppervlak verwijderd dat we het risico van loslaten niet durfden te nemen. Uit literatuur wist ik dat een val op het water van grote hoogte hetzelfde is als een smak op een betonnen bodem. Al schrijvend schiet mij te binnen dat mijn weergave van ons avontuur de indruk moet wekken dat alles een ruime tijdspanne besloeg. Niets is natuurlijk minder waar. Het moeten luttele minuten zijn geweest, drie, vier, hooguit. Wij vlogen, wij vlogen. | |
[pagina 520]
| |
De rest van het verhaal hebben wij uit de media. Het is wat ontwikkelde Portugezen, die werkelijk uitstekend Frans blijken te spreken, voor ons vertaalden. Wat was het geval?
Porto is naast een internationale handelshaven tevens de tweede belangrijke marinehaven. Aldaar is aan de kust een modern communicatiecentrum gevestigd dat dag en nacht wordt bemand door getrainde marinewaarnemers. De waarnemer 1e klasse Joaquin Espinosza Couthino, drieëntwintig jaar oud, identificeerde omstreeks 17.48 uur een vreemd voorwerp op zijn radarscherm. Aanvankelijk wreef hij zijn ogen uit en stelde het groenge-kleurde scherm scherper: was dit een vijandelijk vliegtuig dat onbevoegd het Portugese luchtruim schond? Gevolg gevend aan de voorschriften (Coda Aeromauticao) schakelde hij zijn zender in en sommeerde het vliegende object zich bekend te maken door het opgeven van het registratienummer, zoals in de luchtvaart algemeen gebruikelijk is. Het object bleef zich in ongebruikelijke patronen buiten de vliegcorridors voortbewegen en reageerde op geen enkele wijze op de eentonig herhaalde oproepen. Espinosza Couthino die represailles vreesde als hij niet direct zou handelen, rapporteerde het incident onverwijld aan zijn superieuren. Het gevolg was dat er groot alarm werd geslagen. Op bevel van de Generale Staf te Lissabon werden op de vliegbasis Magelhaes in allerijl twee F16. gevechtsbommenwerpers van de Portugese Luchtmacht startklaar gemaakt. Grondpersoneel rende heen en weer, besnorde vliegers in de bekende oranje overalls met overal zakken, badges en ritsen lieten zich in de schietstoelen gorden en sloten de zuurstofslangen aan. Met brullende straalmotoren raasden de pijlvormige toestellen de startbaan af en verhieven zich van de grond. De gehele procedure nam exact twee minuten en elf seconden in beslag. De F16's bevonden zich vrijwel direct boven open zee. De twee piloten, Frederico Oliveira da Fuentes en Enrico da Silva Nunes, op de krantenfoto's prachtige kerels met indrukwekkende knevels die herinneringen opriepen aan de jonge, overmoedige raf-vliegers in de Battle of Britain, ontzekerden hun boordwapens om zodra dat nodig was de krachtmeting met de onbekende binnendringers aan te gaan. Laag over het water vliegend, voortdurend hun kompassen en hoogtemeters checkend, raasden zij onze richting in. | |
[pagina 521]
| |
Wie schetst onze verbazing en opluchting toen er opeens uit het laaghangende pikzwarte wolkendek twee zilverkleurige schichten naast ons opdoemden die met ons meevlogen. De redding was Goddank nabij. Met recht Goddank, want wij bevonden ons inmiddels ver buiten de territoriale wateren van Portugal en bereisden het internationale luchtruim. De beide vliegers, die gisteren uit de handen van de President, de hoge militaire onderscheiding ‘Per Valore et Patriao Portugaies’ ontvingen, gebaarden ons met handbewegingen en wenken naar de kust terug te keren of te landen. Door hoofdgebaren en mimiek maakte ik ze duidelijk dat onze stuurinrichting zulks niet toeliet en dat wij overigens niet in staat waren tot navigatie. De goede wil was overduidelijk aanwezig, maar dit was een situatie die zich niet anders liet beschrijven dan Overmacht. Door middel van een satellietverbinding alarmeerden de wakkere piloten de slagkruiser Vasco da Gama, die, omgeven door een zwerm mijnenvegers, toevallig in de buurt op manoeuvre was. Optornend tegen de woeste baren wendde het oorlogsschip de steven en stoomde, zwarte rookwolken uitbrakend, onverdroten onze richting op terwijl op de achterdekken helikopters uit de hangars werden gerold en geharde mariniers zich in hun zwarte kikvorspakken hulden en de ventielen van persluchtflessen beproefden. Terwijl op de Vasco da Gama rotorbladen begonnen te wieken en veiligheidsgordels werden vastgeklikt, communiceerden de beide F16-piloten en besloten tot een wel zeer gewaagde manoeuvre. Maar onderwijl; beneden ons in het kolkende water ontwaarden wij de gevreesde driehoekige vinnen die zich met dezelfde snelheid als waarmee wij voortvlogen in onze richting meebewogen (‘hij zwemt in teugels, verschoven is de zee,’ dichtte ooit Frans Budé in ‘De Haai - Corax Pristodontus’) en zelden was een beeld meer huiveringwekkend in zijn schoonheid. Ze wachtten op een gemakkelijke prooi, de vreselijke jagende moordenaars van de oceanen, de teerling was geworpen, alea iacta est; maar nog gaven we ons niet gewonnen. ‘In striemen staat de golfslag/halfhoog in het duister,’ vervolgde Bude, maar wat hadden wij aan die prachtige regels, terwijl happende kaken met zeven rijen vlijmscherpe tanden beneden op ons wachtten, gereed om ons bloeddorstig te verscheuren. De straaljagers verhoogden hun snelheid, geleidelijk maar beheerst, en gingen voor ons vliegen. De warme uitlaatstroom van hun motoren ver- | |
[pagina 522]
| |
mengde zich met de thermiek van de jagende storm. Er ontstonden vreemde wervelingen, we voelden het op onze verkilde huid, en in plaats van op de warme luchtstroom verder omhoog te stijgen daalden wij. Vraag me niet hoe het kon, het gebeurde gewoon. Alles was immers ongelofelijk tot zover. Ver weg over het water hoorden we dat bekende geluid: denk aan Vietnamfilms, Apocalypse Now, Rambo II en Hell is for heroes; het bekende geluid van helikopters; het plok plok plok van de motor, het gieren van de rotorbladen terwijl in onze ooghoeken de karakteristieke contouren van de Vasco da Gama in beeld verschenen. Dit was fantastisch. Laag over het water scherend dropten de helikopters een serie in het zwart geklede kikvorsmannen met de vlijmscherpe dolkmessen aan de kuit gegespt, die onverschrokken de strijd aanbonden met de school moordlustige haaien. Onder ons kleurde de zee rood van bloed, hier en daar dreef een afgebeten lichaamsdeel en de rauwe kreten van de in het wilde weg stekende duikers bereikten ons oor. Een rubberboot zeilde door het zwerk en landde enige honderden meters voor ons in het water. De zee bevond zich nog ongeveer tien meter onder ons. Vlak boven de rubberboot lieten wij los en door een niet te beschrijven toeval vielen wij er precies midden in. Zelfs onze kleren waren nog droog. Later zouden wij nog nat genoeg worden van het overslaande buiswater. Wij bevonden ons op dat moment halverwege de Azoren! Mind you!
De rest van het verhaal is spoedig verteld. Gekleed in geleende truien en broeken van de bemanning van de Vasco da Gama en voorzien van mokken gloeiend hete koffie met forse scheuten Aguardente kwamen wij in de kapiteinshut weer wat op verhaal en vertelden met horten en stoten ons relaas aan de ongelovig kijkende admiraal Novao Haringues terwijl de Luitenant ter Zee, der tweede klasse, oudste categorie Mario Cabellao Palingao aantekeningen maakte voor het logboek. De admiraal gaf opdracht onze tent te bergen en de rest van de nacht ging daarmee, met heen en weer strijkende zoeklichten over de alweer gekalmeerde zee, heen. Voor toeristen is niets ons te veel, werd ons verzekerd en geloof me of niet, het voorwerp werd met behulp van kruispeilingen geïdentificeerd en geborgen. Voor mij geen kwaad woord over de Portugese Marine. | |
[pagina 523]
| |
Eenmaal terug in Porto, twee dagen later, een heldenontvangst. Radioreporters, tv-ploegen, honderden fotografen, flitslampen, microfoons; de Nederlandse consul die zich over ons ontfermde, ons complimenteerde en door ons geflankeerd, recht in de talloze camera's kijkend, de miljoenen Portugezen verzekerde dat dit stoutmoedige staaltje vasthoudendheid typerend was voor de Nederlandse volksaard. Iedere Nederlander zou zo gehandeld hebben. En zo is het ook! Achter zijn hand fluisterde hij iets over een hoge burgerlijke onderscheiding die ons ten deel zou vallen. Door onze escapade was er een gelegenheid ontstaan voor de militaire macht om op een positieve wijze in de publiciteit te komen met alle gevolgen voor een positieve beslissing over het navo-lidmaatschap. En dit juist op een tijdstip dat de defensiebegroting een kritische fase doormaakte. Fantastisch! Ja, ja. Kleine oorzaken grote gevolgen. Lichtelijk ontdaan hebben we onze gedroogde en gestreken tent na afloop in ontvangst genomen. Na vele omhelzingen van onze redders vervolgden wij onze reis. Naar de Spaanse binnenlanden. De kust hoeft van ons een tijdje niet meer. Tot nader bericht: ciao miao.
Marc (ook wel genaamd Von Münchhausen) |
|