Tirade. Jaargang 42 (nrs. 373-377)
(1998)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Knooppunt‘Voetafdrukken, aangetroffen in een later tot steen verhard zandduin in Zuid-Afrika, blijken in niets te verschillen van de onze. De ouderdom van de zandsteen is vastgesteld op 117.000 jaar, zodat deze voetafdrukken tot de oudste bekende fossiele sporen van anatomisch moderne mensen behoren.’ - National Geographic, september 1997 I
Toen ik op het knooppunt Gillooly reed
en de afslag nam naar
de toekomst als snelweg, ergens tussen
de mogelijkheden van derde en vijfde versnelling,
doemde in mijn achteruitkijkspiegel
de Engel der Geschiedenis op.
Buiten adem, verward, niet meer in staat
een verhaal vol te houden, heb je gehoord, zei ze, dat
De gebalde vuist der solidariteit
nu in
een elleboog is veranderd?
Vertrouw in breien, en, verderop
is er
geen snelweg,
om toen, met een klakje van haar tong,
te verdwijnen.
| |
[pagina 386]
| |
II
Er werd geknikt, gehumd,
en zacht geklakt met tongen,
instemmend, geloof ik, toen ik
dit drieregelige, door een engel ingegeven gedicht
over de Vuist en de Elleboog
tijdens een workshop politieke bewustwording
van de vrouwenbond van het anc uitprobeerde, alleen
noemde ik het geen ‘gedicht’,
maar stopte ik het gewoon
in een van mijn
praatjes over ‘De stand van zaken’
die ik van tijd tot tijd moet houden.
III
Daar zit ik nu aan te denken
terwijl ik
in de lagune van mijn achteruitkijkspiegel kijk
waar achterlichten als luchtdoelkogels
de nacht in vliegen
onder het hypnotiserende gezoef
van ‘renaissance’ fluisterende lantaarnpalen,
die niets toveren uit niets,
en banden knabbelend aan de rubberen volharding
van kattenogen die repeterend bevelen:
wees competitief-petitief-petitief
terwille van de uitgestelde belofte
van snelweg op de aanwijsborden.
Hoe sneller we rijden, hoe meer het directe
verleden zijn wegpiratensmoel
in de spiegel drukt,
en aan onze bumper komt kleven.
Maar als we terugschakelen naar drie, twee,
voorzichtig, de berm op
met het inherente grind,
en de herinnering van weg afspelen in ons hoofd
| |
[pagina 387]
| |
na het knarsen, één-, tweemaal, van de allerlaatste grindsteen
onder onze banden,
neemt alles plotseling zijn eigen stilte aan
en kan het verleden
onmetelijk ver terugwijken
Helemaal tot waar in oorspronkelijk nat,
maar sinds lang hard geworden, zand
onlangs twee voetafdrukken zijn gevonden,
op weg naar ons,
van honderdzeventienduizend jaar geleden,
In hun soepele afwikkeling
onmiskenbaar menselijk, gemaakt
door een jonge, waarschijnlijk vrouwelijke volwassene,
afdalend van deze zelfde, déze duinhelling
naar mijn eigen, hoop ik, veilige lagune.
IV
Met ogen die van dabba-dabba gaan, zag Kaggen de Bidsprinkhaan,
chronische tongklakker, oplichter, vliegende tondeldoos,
een vrouw aankomen
en plaatste zichzelf op haar weg.
Hij vermomde zich als dode antilope,
en lag daar, met één oog een heel klein kiertje open,
oor op de grond, hart van dabba-dabba-dabba,
te luisteren naar haar verende, naderende tred.
Vol vreugde om het buitenkansje van dit kostelijke vlees,
sneed de vrouw onmiddellijk het dode beest
in stukken en vervolgde daarmee haar weg.
Een eindje verderop werd ze verrast
door het aaneenvliegen van delen,
de her-assemblerende explosie van begeerten,
ineengeslingerd werden ze
| |
[pagina 388]
| |
Ter plekke, in dat carnavalsfeest van dat
waarvoor in onze taal
geen woord heilig genoeg is, behalve,
misschien, het holle geluid van
‘fuck’, veroorzaakt door een wenssteen,
die van de tong in de lagune valt, diep.
V
Wij waren allemaal eens mensen,
alleen onze namen verschilden,
maar zij die !Kun/Mensen heetten
zondigden, en de wereld spatte uiteen in soorten.
De Giraffe-mensen kregen halzen,
!Quagga werden !quagga,
Elanden elanden, en Mensen
waggelden omhoog op de syntaxis
van onze beenderen, rechtop, tweebenig,
braken wij uit de vicieuze cirkel
in de omhelzing van
bevrijde armen,
in de onvoorspelbaarheid,
in de gedichten van Walt Whitman,
waarin het begin,
en niet het einde van de regel
het verband met het verleden legt,
in de zaligheid van één
stap tegelijk.
VI
Vanaf het cirkelvormige
knooppunt van onze overgang
is het goed te komen, ja,
| |
[pagina 389]
| |
te worden, hier
in het nooit verstomde
gesnor van zomerkevers,
om in de onmiddellijkheid
van tasten, ruiken, proeven
het grootse renaissance-visioen
van wereldomspannende snelwegen
te laten verbleken,
om ondergedompeld te luisteren naar het gevoel van
verende twee-stappen
die diagonaal van het duin
naar ons toe komen
in het meegevende zand,
om gedragen te worden op deze
dansende gang
van honderdzeventien millennia terug,
om vast te houden aan dit feit:
wij mensen zijn helemaal
van toen komen lopen
naar hier,
over het ghokum-veldje,
nu blootgelegd, niet als fossiele botten, maar
in de pure
veerkracht van jouw tred, kleine zuster,
Hak teen-teen,
want laat dit jouw zegen voor ons zijn: Alles
komt en gaat.
VII
Vandaag, in de ruïnes van onze stad
zag ik:
Twee postbodes lopen
| |
[pagina 390]
| |
twee aparte wijken,
Binnenstadsvaders brengen,
in de schaduw van de torenflat,
hun kinderen naar de crèche,
Op het trottoir een telefoonmadam
met een verlengsnoer
naar het contact
in haar flat op de derde verdieping,
Onze dochter van zes, die stampvoet,
één, twee keer,
en verontwaardigd tongklakt tegen haar ouders
met een klak die ons tegelijkertijd bereisd,
spontaan, inheems en uitheems voorkomt.
Kleine, stap voor stap, dingen die,
stukje bij beetje,
beginnen te breien.
Uit het Engels vertaald door Ko Kooman |
|