Tirade. Jaargang 42 (nrs. 373-377)
(1998)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
[pagina 95]
| |
II Najagen
Nooit heb ik haar kinderlijk gekend,
slechts krantenfoto's van een broze vrouw
met kort haar, pluizig als een mussenkuiken
muizig, te vroeg uit het nest gewerkt,
en dan die strenge streep boven haar ogen
die zwarte brillerand waarachter
zij de wereld priemend inkeek, gespind
op valsheid en miskenning.
Ik zie haar langs de winterdijken jagen
in zwarte mantel, wapperende rokken
optornend tegen storm en wind
het lege land door uit de kale kerk,
een dorpsgek weggejaagd met mest en kluiten
pas veilig achter afgesloten deuren
met katten, poes en nachten vol van angst,
haar woorden uitgewaaid, haar lippen leeg.
Maar als ik luister, lees ik woorden van
die lippen en zie ik haar fluisteren: Marie,
Marie, Marietje mijn.
Blind blijft
het laagland voor het kurwoord van haar profetes
maar wat ze schreef in opdracht, staat geschreven.
| |
[pagina 96]
| |
III Bevochten land
Hoort! Hoort, hoe het mij is aangezegd!
Het suizelt in het rogge, siddert in het graan
in tegenwind terwijl de stormen slaan
aan mijn verwaterd en verkaveld land.
Wie God geslagen heeft, is welgeslagen
in dit bestand van kolendamp en erfhonden,
waar liefde liefst geen naam mag dragen
maar als Kainteken verraden zich haar wonden,
Hoort! Hoort! Ik sta en spreek het recht
van onkruid dat zich door het asfalt wringt,
van leven teruggebracht tot regelmaat,
om uit te drukken wat er in mij dringt.
Als enige blijft mij de nacht gegeven
die mij oplicht en met wonder slaat.
Hoort! Hoort, hoe mij dit zwijgen laat
want wat ik zweeg, staat al geschreven.
|
|