Tirade. Jaargang 42 (nrs. 373-377)(1998)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Harry Mesterom Gedichten Tuin van bewaring Om van een tuin te kunnen houden, moet je hem zelf hebben bedacht, diep in het doolhof van je hoofd, en desnoods midden in de nacht. Paden om in vervoering te raken. Grind om jezelf hardop te kunnen horen dromen. Bomen en struiken die alle perken te buiten gaan als de dood maar lang genoeg wacht. Bloemen, gekozen om meer dan hun naam. Een kleine vijver op de plek waar de hemel het liefst zijn dorst lest. Licht, gezeefd door dicht gebladerte, als het wit tussen de woorden in een gedicht, alleen maar geschreven om het geheim te bewaren van wat onuitsprekelijk is. [pagina 33] [p. 33] Ego Flos Campus naar Da Palestrina Een stem, verloren in een koor; geen spoor dringt dieper tot het ongehoorde door. Zo klinkt wie in een bloemenzee verdrinkt; een keel in elke kelk voor die verwelkt, en het is of Ego Flos de echo van et in Arcadia ego is. [pagina 34] [p. 34] Spinnen, die hangende de herfst de laatste vonken van het najaar in hun netten vangen. Vissers in het luchtledige, hun vangst dat waar het oog geen vat op heeft, weten zij een ding zeker: voedzamer dan afgrond is hemel. [pagina 35] [p. 35] Stilleven De tafel was gedekt maar met een dode. Onder een laken dat niemand meer aan durfde te raken. Alleen de tafel wist hoe ondraaglijk het leven geworden was, zonder lepels, vorken en borden. De dode wist van niets, behalve dat het leek te sneeuwen en hij een landschap geworden was. Zou het daarom zijn dat zijn moeder huilde als de wind? [pagina 36] [p. 36] Ostraka Scherven die aan scherven vallen en bij het vliegen in het rond je tot bloedens toe verwonden. Scherven van verwondering, stuk voor stuk maar ook afzonderlijk elk een schreeuw om een heelal. Vorige Volgende