Tirade. Jaargang 41 (nrs. 367-372)(1997)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 370] [p. 370] Margreet Schouwenaar Gedichten Snede Ik vermaak je, kijk, met liefde naai ik je een oor aan, vanzelfsprekend merk ik je lippen en snaaks bespreek ik de snit van ons patroon. Waar we passen, elkaar gebruiken als maat, als middel. Zie je, je lacht om mijn coupe. Het is niet waar we overeenkomen dat we verblijf zoeken, maar juist waar jouw lichaam het mijne niet bedekt groeit het verlangen naar een tekst: ik ben hier, voor jou, voor jou in stof gestrekt, is wat ik je zeg. Zo paskwillig kluw ik de zijde van de tijd. Ik geloof in sterfelijkheid, het hulpeloos grijs van elk feit, het letteren van slopen, het glimmen van de naad die slijt. [pagina 371] [p. 371] Jij zwijgt. De liefde kent geen figuur dan één die als een spoel krimpt of dijt, zeg ik. Jij zwijgt. Ik stik. Jij blijft me te wijd, want iemand moet toch uit je opstaan, zeggend: je ligt mij als een speld op een tapijt. [pagina 372] [p. 372] Jagen ‘Wat kan je al niet met het wit van de wereld, zeven dagen in de week?’ Ze lachtte alsof ik iets begreep van de groeiende afwezigheid der dingen. De dag was bijna om. De stad lag in verstoven licht hemelsbreed te zingen van oude kerels, zoete wijven, voorbij verlangen. Weer een vraag opgespannen tussen twee. Vallend licht over lome ruiten. Ik bood haar mijn zwijgen aan, mijn meest botte nek. Hoewel broos en bleek. Ze keek weg. Later pas was het dat ik dacht aan het bewegen van een hondsdag. De dingen geven af, een enkele gedachte ontsnapt en kleedt zich uit tot op het bijziend hart. Waar kloppen. [pagina 373] [p. 373] Waar moed schijnt te zijn. Liefde. Geen nood, nooit, zwak. Waar de slagen vallen met een maat die door een regel lijkt bepaald. Dat is wat ik wilde zeggen, hoe de dingen kleuren in wat ik raak. Ze is weg. [pagina 374] [p. 374] Streepjespak Graag had ik het weten van vaders zondags pak. Echter ik ben te weinig schrift voor de regels van de tijd, meer een ansicht met daarop zo'n beeld van wat te vaak is. Misschien dat ik mij vergis, was zijn pak minder woord dan zondags gewicht. (Beelden strijken zich glad uit de prop in mijn kop. Haastig lees ik voor iets opnieuw verfrommelt. Mikt!) Grijs stond het woord op de rand van zijn boord. De dag kroop uit krentenbrood en klokgeluid voort. Een wandeling in het verschiet, de kip tot schrik gewassen op het graniet. Zijn pak niet pas. Alsof er ruimte was. Voor zoeken. Ik las oog om oog, later over de liefde die logica schrapt, en keek naar de vouwen in zijn onkreukbaar pak, schreef me op de lijnen van dat innigst zwart, verzond me [pagina 375] [p. 375] naar een later waar het woord zelden op snit of geweten wordt betrapt. Vorige Volgende