Tirade. Jaargang 41 (nrs. 367-372)(1997)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Elly de Waard Gedichten Het ratelende en hamerende verstand, de houten redeneringen het hardnekkige je uitzicht dicht willen timmeren, die gek geworden ondertiteling van je leven, die steeds meer losraakt en dwars door je beeld komt heen geschreven, als een reclame van je denken, sponsor van je innerlijk - een naakte boom, een rotte muur en een stilte waarin de wind komt aangewandeld met aan de hand een verre kreet of het roepen van een auto of zelfs het spelen met de jingles van een radio [pagina 47] [p. 47] De straten haakse, gebeeldhouwde groeven vol stank en lawaai de bruggen houden de twee stadshelften aan de rivier als krammen bij elkaar; de ramen van de huizen in het oude centrum hebben staar; ze zijn door de eeuwen blind gesleten van teveel bewonderd en bekeken afgestompt profielloos steen; in de ochtend- somberte staan mannen in hun donkere kroegen aan een pint [pagina 48] [p. 48] Herfst en langzaam verstoft elk glanzen, lucht ruikt naar kolenvuur en vocht; de wanhoop van er niet in slagen wat je je voorneemt te behalen rook van dat smeulen stijgt in je binnenste op [pagina 49] [p. 49] Duisternis dompelt onze dagen in ongemak van regen en van klagen; ook hier is het november en de bomen, hoewel zuidelijker, kalen of vervalen in hun eeuwig groen. Maar het is pas in de nachten die zoveel intenser zwart zijn door hun lengen, door het zwarte van de gaten rond de sterren dat de jaren zich verengen om hun droefenis en spijten te herhalen: niet de liefde was te zwaar, maar ons eigen onvermogen was te groot om haar te dragen, onschuld is onvoldoende om ons vrij te pleiten. [pagina 50] [p. 50] Handen over mijn ogen onder deze donkere bomen zoveel hoger, in een zonlicht dat dezelfde vlekken wiegt en veegt; en luisteren naar de wind die door de bladeren speelt de kronen openbreekt en naar beneden doet ruisen dingen van verleden en herinnering; wel tegen mijn zin zijn onze wegen indertijd uiteen gegaan, maar steeds denk ik dat het mogelijk is elkaar nog te beroepen, te beschreeuwen; zelfs van hen die in vroeger eeuwen zijn geboren zijn de stemmen of hun echo's, als wij willen, immers nog te horen? [pagina 51] [p. 51] Alleen nu omgeven nog door licht roesten de bossen naast een rijzende zon die de voor het eerst bevroren velden, waar ze ze tussen de takken en hun schaduwen door aanraken kan, schoonstrijkt van rijp, beduimeling van gras, als met een vinger op een ruit van ijs en glas en die met het overstijgen van de bossen (spoedig zullen nevels uit de kronen oprijzen en verdampen) steeds lagere weiden bereikt ze ontdooiend tot een intens en stralend groen waaruit de herademing spreekt het overleefd te hebben. Het gele blad [pagina 52] [p. 52] van de ahorn is afgevallen aangetast, alsof de pen van de maker bij het tekenen van de nerf in inkt erop is uitgespat Vorige Volgende