wijven, op wie ogenschijnlijk niet je dat viel aan te merken, na de landing in Berlijn direct uit hun correcte tweedjassen waren gekropen. Ze konden niet wachten, de lefmutsen, tot hun koffers van de lopende band waren gerold, ‘maak open, maak open’ gniffelden de secreten, om zich vervolgens triomfantelijk te omgorden met bont! Om zich te hullen in de wederrechtelijk afgestroopte vellen van naamloze dieren.
Ze nestelden hun slappe uitpuilende lijven in de verleidelijke vachten van veroordeelde vossen, met een branie alsof ze er recht op hadden.
De oude lijken verwarmden zich met de wolletjes van doodgeknuppelde Perzische lammeren.
De krengen sierden zich met vermoorde veulens en genekte konijnen, met gewurgde wasbeertjes, met vernietigde nertsen, nietsvermoedende nertsen, die het leven hadden gekregen uitsluitend om te worden geslacht.
(Niet ouwehoeren, jullie, dan hadden jullie maar geen nerts moeten worden. In Duitsland wond geen mens zich op over het dragen van bont, vind je het gek, in Duitsland?)
‘Viswijf.’ Had haar Pieter haar zoëven zachtjes toegestoten, zo van tussen zijn tanden, zo alsof hij het zelf niet zei, eigenlijk, alsof een demon tussen zijn ribben huisde, die haar de waarheid wel in het gezicht wilde smijten.
‘Viswijf.’
Het was toch een soort glorie en boetedoening en eerherstel.
Ja, haar Pieter zou zijn welmenende gasten best eens de waarheid mogen vertellen: dat haar ongetrouwde grootmoeder in haar eentje een viskoekjeskraam had gedreven, lang geleden, op de hoek van de Pompstationsweg in Den Haag, bij het station waar het treintje stopte naar Scheveningen. Tot 22 augustus 1942.
Maar dat zou haar Pieter zijn gasten niet aan hun nuffige neuzen hangen.
Dora's moeder was toen vijf jaar en tijdig weggegeven aan goede mensen en zij was nog heel goed terechtgekomen. Zij had haar dochter manieren geleerd en maar een keer gezegd, terwijl ze de hand voor haar ogen hield: ‘Wij schelden hier niemand voor viswijf uit.’
Voor de rest was oma onbesproken gebleven.
Maar waarom? Daar moest eens verandering in komen. Voorouders moeten in hun nageslacht voortleven, mopperde Dora, anders vinden ze geen rust en blijven ze dolen.