niet alleen een uitgebreid scala van stijlvarianten waar, hij wordt ook nog ju verwarring gebracht door de meest uiteenlopende interpretaties zodra hij aan de gedachtenwisseling over de nieuwste pogingen tot beeldende kunst deel gaat nemen. Iets anders was trouwens niet te verwachten. Als kunstenaars zich opvallend individueel doen gelden, kunnen hun commentators moeilijk achterblijven. Wie zich interesseert voor geschriften over hedendaagse beeldende kunst wordt geplaatst voor een mer à boire van teksten die ook voor zover niet geheel ondoorgrondelijk, hem al gauw doen vermoeden dat hij van veel lezen nauwelijks wijzer zal worden. Ook dat lag in de rede. Wanneer de moderne kunstenaar overwegend selfmade man of vrouw is, kan de liefhebber van deskundigen weinig steun verwachten. De liefhebber zal er net als de kunstenaar zelf uit moeten komen.
Belangrijk bij de taxatie van nieuwe beeldende kwaliteit lijkt me nog altijd het onderscheid tussen het geziene en het desnoods met gesloten ogen bedachte. Is het gemaakte beeld een variant op een ooit aanwijsbaar mens, dier of ding? Of is het iets dat in het donker overdreven kan zijn? De kern van het Westers beeldend vermogen is voor mij dat het de kunstenaar verleidde tot de trouw aan het bestaande in het bijzonder. Dat bedoelde Cézanne toen hij tegen Joachim Gasquet zei: ‘De slechte schilders zien niet deze boom, uw gezicht, die hond, maar De boom, Het gezicht, De hond. Ze zien niets.’
Natuurlijk had Plato van zijn kant (enig) gelijk. Een filosoof is echter, met alle respect, ook maar een - filosofisch - mens. Zo iemand ‘ziet’ in de idee een denk‘beeld’. Beeldende kunstenaars zijn in feite zichtbaarmakers. Hun bedenksels mogen gerust geheim blijven, want hun ideeën zijn toch maar ‘denk’ beelden. Als vormgevers waren ze geneigd aanwijsbaarheid serieus te nemen. Als Grieken wilden ze in hun model liever dan de idee, de maagd zien en verleiden. Door Plato zijn zin te geven, hadden ze zichzelf machteloos gemaakt.
De bereidheid zich open te stellen voor de onuitputtelijke gevarieerdheid van de zichtbare werkelijkheid, gecombineerd met de moed het trompe-l'oeil als artistiek onvruchtbaar te versmaden, heeft de fantasie van het individu geprikkeld. Het meer-imiteren-dan-variëren kon daardoor evolueren tot meer-variëren-dan-imiteren; in onze tijd zelfs tot aan over-spanning lijdende ‘verbeeldingskracht’.
Ik ben niet gelukkig met de wijdverbreide gewoonte allerlei vrijheden die vormgevers zich nu permitteren als een abstraheren te benoemen. Ik