Tirade. Jaargang 40 (nrs. 362-366)(1996)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Adriaan Morriën Open kast Onderin staan de schoenen, bang zich naar buiten te wagen en dan weer naar binnen te moeten, bang voor een kever, een spijker waarop zij hun voetzolen zetten, zodat het hun lang nog zal heugen. Boven huizen de hoeden. Hoed je, wees, hoe ook, behoedzaam! Onwaarschijnlijke veren en pluimen. Hoe heette die vogel ook weer? Waarheen ging zijn gevederde blik toen hij zag dat het laat was geworden? Kijk: pakken, jassen en mantels, met witte balletjes in de zakken, die angstig van motten dromen, soms opschrikken uit hun slaap. Hier is een knoop af, in deze ceintuur sluimert een slang die het moe was. Pijnlijke zijde, asters en brandbare bloemen. Zie je wel hoe de herfst een japon wordt, zondag na zondag, gevuld met overrijp vlees, of met het handzame zout van de aarde? [pagina 69] [p. 69] Wie zal, voordat de kast zwijgt en weer hout wordt, in de verte verwant aan een pijnboom, die tedere jassen en mantels nog dragen wanneer jij dood bent, niets van je laat horen? Wie steekt ooit nog zijn arm in een mouw die vroeger elke beweging te vlug af was? Wie zet, verkleumd, zijn krakende kraag op en voelt ineens weer hoe veilig dat is? Wie blijft staan voor die slapende schilderijen, eenzaam, alleen, onder een winderige bolhoed? [pagina 70] [p. 70] Weerschijn De zon schijnt genadeloos op het gras en de weer groene bomen van het plantsoen. De blijdschap van de lente verandert in wanhoop en rouw om de winter. Toen rees de dag uit nevels, de regen gebood ons thuis te blijven, de zomer te vergeten, doodgewoon ons werk te doen. Nu staar ik verbijsterd naar de overvloed van licht op de kleine plek van de aarde waarop ik toevallig sta. De harde droge wind veroorzaakt een beweging waartegen zich mijn stilstand aftekent als onmacht om ooit maar een stap te doen. Vorige Volgende