Jan Stavinoha
Aan de oever
‘Daar verzuipt iemand!’
Mijn schreeuw deed de kelner van restaurant u Hloubky, die ontspannen tegen de balustrade van het terras hing, omkijken.
‘Denk je dat ik dat niet zie,’ reageerde hij kalm.
Toen de onbekende van de kade sprong, regelrecht de Moldau in, had hij zich al afgevraagd of die man voor zijn lol in het water dook of dat zijn verdwijning in de rivier een andere reden had.
Zijn reactie had iets verwijtends, alsof de kelner mij wilde laten merken dat hijzelf heel goed in staat was om de kansen van die man in het water in te schatten en dat iemand als ik, een klant die een kopje Indiase thee met citroen dronk, zich daar beter niet mee kon bemoeien. Toen ik die bestelling aan de kelner doorgaf, had ik direct al begrepen dat iemand die zoiets bejaards dronk hier niet als een serieuze bezoeker werd beschouwd. En - ik moest het toegeven - de eigenlijke sprong in de rivier was me helemaal ontgaan, ondanks het feit dat ik op die zonnige lente-ochtend een plaatsje op het terras dichtbij het water had gekozen.
‘Vraag die man zelf maar of hij verzuipt,’ mompelde de kelner terwijl hij zijn blik op het gespartel in de Moldau hield gericht.
‘Ik heb geen verstand van drenkelingen,’ riep ik nerveus. ‘Misschien is die man per ongeluk te water geraakt.’
‘Hindert het je soms dat hij nog niet kopje onder is?’ grijnsde de kelner.
Na deze opmerking overwoog ik op te staan, opdat mijn woorden meer gewicht kregen. Ook al had ik geen bier of iets anders alcoholisch besteld, toch wilde ik met respect behandeld worden. Een kopje thee was voor mij toevallig belangrijker dan dat wat Praagse kelners meestal serveren. Maar omdat ik vanaf mijn plaats een uitstekend uitzicht over het water had, besloot ik te blijven zitten.
De man in de rivier had, voorzover ik althans kon zien, geen kleren aan. Misschien nam hij inderdaad een bad, maar dan was hij wel een beetje getikt. Het rivierwater was in deze meimaand nog tamelijk koud en alleen