Tirade. Jaargang 39 (nrs. 356-361)(1995)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 264] [p. 264] Anton Gerits Ballade van de thuisloze Hij wiens lege schaduw raakt aan die van aller tijden val waart rond door burcht en kathedraal sinds vorst en god legenden zijn waarvan een gids getrouw verhaalt verplicht tot aan het sluitingsuur waarna de leegte achterblijft vervuld van wat er niet meer is. Laat, als het avondlicht al daalt zien wij zijn schim onrustig gaan door gevels van een nieuwe tijd brutale spiegels van wat rest aan wat voorgoed vergeten werd, van wolkenschaduw die verraadt hoe snel de waan van alle dag verwaait in verten die gebroken zijn. En 's nachts als híj́ alleen nog waakt zijn schaduw langs het asfalt dwaalt in vrijheid die hem eenzaam maakt gaat wat hij mist aan hem voorbij bloeit duister op in wat hij droomt maar niet van deze wereld is, hem opwacht met het koud geduld dat in zijn lege kamer woont. [pagina 265] [p. 265] Verkeer dat door zijn kamer rijdt breekt muren open naar wat schrijnt aan pijn die onbegrepen blijft en staande voor de gaande nacht slaan hem de drums van feestgedruis het zwarte gat van lege taal - boven nieuw licht dat sterlicht dooft spoort glinsterend een satelliet. Geen morgen daagt in bitter licht maar wat niet naar zijn weerzin vraagt zelfingenomen rozen die in onbeschaamd volkomen zijn hem drijven waar hij niet wil gaan een grauw station naar nergens heen waar menigeen met breed gebaar het ochtendblad voor liever neemt. Terwijl de trein al hevig remt reist hij nog door waarbij hij niet meer stevig in zijn schoenen staat, een schrale stem uit het plafond dringt aan dat hij niets achterlaat terwijl de trein raakt uitgeremd, hij braaf het bordje uitgang volgt naar deuren die al opengaan. [pagina 266] [p. 266] Gelijken die hem niet gelijken gaan langs hem heen in eendere kledij die eenzaamheid misvormt tot wat als leugen waar kan zijn het deugen van niet anders zijn geneugten van gelijke koers - het laat hem in de stroomdraad staan op weg naar waar zijn zoektocht voert. Ook boven straten welven zich de wolken die van niemand zijn waaraan hij niet kan zien vanwaar zij komen noch waarheen zij gaan, die nergens thuis zijn, slechts bestaan tot zij onmerkbaar zijn vergaan in hemelblauw dat niet bestaat geen spoor van wolken achterlaat. Een losse hand die hem begroet neemt niet wat hij te geven heeft wuift weg wat hij te vragen had wiekt met de schrale duiven heen zodra zijn hand een teken wordt. Hoog draaien zij boven het plein een wolk van eendere gezind een waaier van ontleende wind. [pagina 267] [p. 267] In straten waaraan niemand hecht ontwijkt hij fietsers op de stoep bevraagt de dode gevelpronk waarvan de code is vergaan tot wat in boeken overjaart decor van wat er niet meer is maar dat men als de avond valt in kunstlicht voor het oog bewaart. Hij heeft tienhoog wat heet een huis dat met een lift bereikbaar is hooggestapeld in een rijk dat zichtbaar niet van gister is waar hij geen stem van buiten hoort geen voetstap in de diepe straat alleen wat ruis in buizen langs een muur die niemand van hem scheidt. Hij droomt een deur die open gaat bespeurt een geur die hij herkent van vóór dat hij geboren werd, als weerlicht door zijn schromen slaat even zijn nooddruft schichtig helder de ruimte om hem kleiner maakt en donker wat hij voor zich houdt een leeftocht die hem hongeren laat. [pagina 268] [p. 268] Gemangeld op een trambalkon valt hij verdoofd een ruimte in waarin gewicht geen waarde heeft nabijheid geen betekenis het licht een trage glimlach is zonlicht achter een horizon een sjaalkraag die omsloten houdt wat in zijn droom verholen leeft. En hij herkent wat in hem sterft het stralen van het dagelijks begin de zachte handen die hij groet de kalme verten van het woord - breed beeldscherm driedimensionaal waarop de velen door hem heen gaan hij roept hen aan met dove mond waarin geen toon zijn stem meer kroont. En wij, kennen wij hem niet de dwalende die ons verrast als wij ons weten horen lang nadat ons spreken zwijgen werd vermoeid van zekerheden's lust en wij op zoek gaan naar een doos waarin alleen ons wachten past op niets dat ons te wachten staat. Vorige Volgende