Geen spiegel, maar het doek. Niet op de aarde staat hij, met zijn beide voeten, niet op een spiegel, maar voor het doek, het oude.
Dat nieuw wordt, hij doopt zijn penseel in de inkt.
Niet het penseel, maar de werpspies, om te beginnen.
Hij weet hoe het moet.
Hij brengt een sterrenhemel aan.
En een danseres in 't rood.
Niet rood, maar oranje.
Niet oranje, maar een jurk die haar been op werpt tijdens de dans.
Een ruisende stroom gloeiende lava.
De vrouw zelf is wit. Niet wit. Want echt wit zijn alleen haar jonge tanden.
Haar hals, haar schouders en haar blote armen steken daar zwoel tegen af.
Zij heeft meer de kleur van een peer. Een schijfje peer.
Zo'n hals. Zulke schouders.
De jurk waarmee zij zich kleedt. Die zij heen en weer slaat voor onze ogen. Terwijl zij op en neer naar ons schopt. Hoe ver kan zij daarin gaan?
Niet verder dan de schilder.
Sporen van de eerste tekening laat hij onbedekt.
Door het doek tijdelijk los te halen wordt een glijdende lijn bereikt.
Het perenbruin wit gegronde doek blijft op enkele plekken oplichten om de compositie lucht te geven.
Vervloeiende randen, waar de verf in het weefsel verdwijnt.
Verf waar nodig met de vingertoppen uitgewreven.
Niet uitgewreven, doch met het potlood doorgestreept.
Zo groeit het dicht van rood.
Niet dicht, er blijft vertikaal een reepje open.
Twee reepjes daglicht. Een gordijn dat hij niet gesloten krijgt.
Geen licht, maar kleur.
Geen kleur, maar verf. Emmers vol, je hebt flink wat nodig voor zo'n doek. Een glanzende verf op basis van alkydhars. Aan te brengen met kwast of rolborstel. Na circa zestien uur overschilderen.