Gerrit Krol
Vernissage
Naast haar staat een jongeman met een vlag.
Vlag steekt boven het water uit ten teken dat het schip is vergaan.
Geen schip, maar een schilderij. Een naakt dat, gezeten, de armen om de benen heeft geslagen. Gezeten op de onderste rand van het schilderij. Niet op de rand, maar in de hoek. Waar wat vuil in is gekomen. Daar zit zij. Vergeeld als een krant. Achter glas. Ze houdt van een grapje, want hoor hoe ze, zacht, een lied zingt.
Geen lied, maar een song. In het Engels. A beautiful song.
Hoe ze daarbij, met haar scherpe tanden, in een grote witte penis bijt. Niet duidelijk is waar die vandaan komt. Ze legt hem opzij, ze komt overeind en loopt terug.
Een heel andere vrouw. Rechte rug, draaiend als de wieken van een molen. Een hand die de grond raakt. Niet de grond maar de hemel. Niet de hemel maar de grond. Niet de grond maar de hemel. Een soort gymnastiek.
Geen gymnastiek, maar een eenacter.
Ze is niet alleen, maar waar is de ander?
Opnieuw neemt ze haar penis op en zingt ter verstrooiing een song.
Geen song, maar een aria.
Buiten stijgt een leeuwerik op, a Lark ascending in C major, une Alouette qui s'élève en re majeur, eine aufsteigende Lerche in C dur. Ze zingt ze allemaal, zonder publiek evenwel, want voor de oefening.
Ze zingt niet, maar loopt langs het water. Langs het ijs want het vriest.
Niet langs het ijs, maar eronder, ligt zij. Languit, bloot en goed zichtbaar.