Tirade. Jaargang 37 (nrs. 344-349)(1993)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 553] [p. 553] L.F. Rosen Van liefde naar slaap Nu liefde, pezige liefde, het terrein verkaveld heeft en ogen opengaan, niet voluit als van dieren in de nacht maar besmuikter, menselijker, met wimpers die zich vertillen aan de zojuist genoten schat, 't halfronde van een naakte bil, een verdwaalde grenssteen, die nog even nieuwe streling wacht en dan verzinkt in wat hem schuldeloos omgeeft, slaat de hond van Weggers aan. Hij heeft onraad geroken, de schim gezien die in de schaduw van de gevels gaat. Zijn perceel wordt bedreigd - Nu er een keus moet gemaakt weet hij niet wat te doen, blijft hij van hulp verstoken. Woede om angst drijft hem. Wij steken sigaretten aan, lachen om onnozelen die op achterste poten staan. [pagina 554] [p. 554] De ziekte Meer dan het wijkend koren van meisjesnekken ontroeren konijneoren. Iets in de wind krijgt hen soms beet. Dan duiken zij onder - Verwarring wil altijd al bij onschuld horen. Maar aangescherpt komen zij weer boven en vangt het trouwe seinen aan van wie niet eenzaam leven wil. Soms zitten zij in doodsnood in het rond en zien we hoe ze aan zichzelf beginnen te eten. Er steekt een storm op in het korenveld - De sloot raakt vol. Er vallen gaten in de grond - Hevig jaknikkend trekken zij zich door de flessehals van de dood, gestrekt in overgave, haast verbeten. Vorige Volgende