Tirade. Jaargang 37 (nrs. 344-349)(1993)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 432] [p. 432] Pieter A. Kuyk Wanda I Dat lokaal van waaruit ik voor het eerst uit honderden je stappen in de gang opving, plannen beraamde, ze verwierp als theatraal en ouderwets, of te gedurfd als ik van je naar me toegespitste lippen, je net niet uitgestoken handen weereens lang niet zeker was. Hij wel. Had het eerder uitgerekend, had zijn hemel kant en klaar, knielde in het gras voor 't schoolplein, lachte. Jij ook. Liet hem zijn aarde en liep door. De tennisbaan die in mijn voordeel was, en dat ik een bagagedrager had, hij niet. Je moeder wachtte, een dure auto aan het einde van de laan. Je bedankte, zwaaide. Zijn kop groter zag je niet staan. [pagina 433] [p. 433] II Ik wilde zien waarover ik sinds kort had horen praten: na bijna een halve eeuw een wapenschild in 't steen geschroefd van 't toegangshek naar waar je hebt gewoond: Duits consulaat. Het klopte. Ook andere dingen. Waar het terras geweest was glinsteren kassen; de oprijlaan lijkt ingekort; naast 't pad dat langs je kamer liep spelen kinderen; een vakantieschool huist in barakken, uit open deuren klinkt gezang. Dat bord. De Bundesvlag bij de ingang van het huis. Het mag. 't Is goed. Pijn doet nog het meest dat het geen pijn meer doet. [pagina 434] [p. 434] Zondagmorgen Geranseld water graast weer vee hervindt zijn spiegel, de bomen getest en behouden. Het raam beplakt, de scherven van het terras geveegd, met verloren handen takken geraapt. Dan weten verre klokken het weer beter, dromen de dieren, hinnikt een paard een gat in de lucht of iets nooit meer goed komt zwijgen de klokken: moet ik niet van je houden. Vorige Volgende