‘De hoed is oud maar kan nog worden gedragen’
Mijn debuut, De hazen en andere gedichten (1979), deed sommigen denken aan Amerikaanse confessional poets. De naam Snodgrass, dichter van Heart's needle, viel. Ik keek daarvan op, want ik had nog nooit van hem gehoord. In de Angelsaksische poëzie was ik toen totaal niet thuis en het houdt nòg niet over. Frans was altijd mijn beste vreemde taal geweest. Bevliegingen voor Villon, Apollinaire, Prévert. Onlangs rommelend in een la kwam ik vertalingen tegen van Louise Labé, sonnetten vol tranen. Ik was vergeten dat ik ze had gemaakt. Van een paar Brassens-vertalingen wist ik dat nog wèl. De onscabreuze, tedere Brassens, die van Les sabots d'Hélène, Pauvre Martin, Les amoureux des bancs publics, heeft invloed gehad op mijn liedjes, die in de jaren zeventig werden gezongen door de Vlaming Miel Cools.
In mijn gedichten sluipen aforistische eigenwijzigheden die me naderhand ergeren. Eigen schuld. Het kan te maken hebben met oude liefde voor het korte gedicht, het Perzisch kwatrijn, voor Khayyam, in de vertalingen van Fitzgerald en Leopold. Tot een Oosters kwatrijn heb ik het nooit gebracht, wel tot één haiku, eentje, om praktische redenen. Je maakte kans op een jaarabonnement van de Amsterdamse Hortus, als je met een stenciltje in je hand de plant van de maand wist te raden. Het lukte met
trof ik de winterjasmijn -
Al toen ik op school zat, leek Po Tsju I (Idema noteert Bai Juyi) me het voorbeeld van de waarheidslievende dichter. Voor zover je dat kan beoordelen, kon hij het stellen zonder veel retoriek en verbloemende stijlfiguren.