ongehaaste wijze van tegenover je zitten. Wat hij zei kwam er uit als een eitje, min of meer glanzend, afgerond, en net als een eitje, altijd hogelijk absurd.
Over het leggen en daarna zitten op eieren heeft hij verhalen geschreven en altijd is de legster (een kuifmees, een pimpelmees, een eend, een kip, een koekoek, een roodborst) weer even onthutst over de onbezonnen volmaaktheid waartoe zij bij machte bleek. Van alles gaat geboorte het meest buiten ons om - of het moest doodgaan zijn. ‘Doodstil eitje’ heet een van zijn laatste verhalen en daarin zit de pimpelmees Fritzi op maar een eitje - waar er minstens zes gebruikelijk zijn -, en dat wil maar niet uitkomen. Soms houdt ze een minuscule, maar daarom niet minder Shakespeareaanse monologue-interieur tegen het eitje, dat ze aanvankelijk Minoe, daarna Fons, daarna Nero, daarna Tijs en tenslotte Stille noemt.
‘Kleine Stille, laat me je geheime ruisen horen en laat het dat van de bomen overtreffen; alsjeblieft breek de schaal niet voor je klaar bent. (...) Klaar moet je zijn en zeker. Statige roofvogel, stadhouder dus.’
Ook zijn personages voeren geen gesprekken. Er komen veel woordenwisselingen voor in dit oeuvre, heel vaak boven alles baldadige dialogen, maar die brengen niemand op andere gedachten. De mus Nico, wiens vrouw Mia op het punt staat eieren te krijgen, komt naast een bevriende mus terecht.
‘Dat wordt aanpakken, jongens’, zei Roel.
‘Ja, jongens’, riep Nico flink luid, ‘kom maar op met de karkassen.’
Roel was wat kalmer. ‘Noemt u het maar potverteren’, sprak hij.
‘Je staat er betrekkelijk buiten,’ zei Nico, om mee te doen aan de verstandige wending in het gesprek, ‘maar je hebt toch maar te zorgen voor schraalhans in de vetpot’.
Dat gaat nog wel een halve pagina zo door. Zoals Beckett de dialoog bedreef waarin de personages ogenschijnlijk op elkaar ingaand langs elkaar schampten, en Pinter de dialoog waarbij mensen haaks op elkaar inpraten zonder tezamen ooit hetzelfde gesprek te voeren, zo is Koolhaas de uitvinder van een dialoog der dooddoeners: pasklaar, zij het van de pot gerukt, is alles wat men te berde brengt, als gaat wat je te zeggen hebt buiten je om, en de krankzinnige woordbotsingen die er het gevolg van zijn noemen we een fijn gesprek, en zelfs: een dialoog.
Op andere gedachten wilde Koolhaas, geloof ik, niemand brengen, want zijn eigen gedachten waren al zo anders. Soms kun je van een schrijver opschrijven: hij ging een dialoog aan met zijn tijd. Als je wil begrijpen