hoor ik toch niet te doen. Het is natuurlijk gezellig voor ons, je oude vrienden en vriendinnen, om ons voor te stellen dat je weer helemaal de oude bent, ieder van ons met onze eigen definitie daarvan. Wat mij betreft ben je voornamelijk de Tom in Utrecht en Rotterdam. Van Brooklyn uit is die tijd bovendien vanzelf behoorlijk romantisch geworden: Unitas altijd in de herfst, de kroeg vol aardige studenten, desnoods naar bier geurend, wat oppervlakkige vrienden die natte jassen uittrekken en naar doordrenkte wol ruiken, hier en daar een meisje waar ik net niet helemaal verliefd op was, en dan jij, liefst met een glimlachende hoek van je iets open mond naar het toneelspel van een onverwachts (of voor jou meestal verwachts) grote acteur of actrice luisterend: Frits de Wijn bijvoorbeeld. Of mijn broer, Jaap. Die is nu al enige jaren doder dan jij, maar dat verschil zal buiten ons leven wel verdwenen zijn. Ingewikkeld hoor, al dat gesterf.
Weet je dat ik tegenwoordig op weg naar mijn werk in de subwaytrein teken? Meestal nogal surrealistische dingen, maar soms, als er een paar kinderen naar komen kijken, vertel ik ze van Stiemer en Stalma, en teken die voor ze, bijna altijd Stiemer wat voorover met een hand naar Sor, en Stalma er lief bovenuit zwevend; en als de kinderen dan nog niet aan hun halte toe zijn, Grommeldor op de achtergrond. Dan vertel ik ze dat mijn moeder het model voor die haai was, want dat was toch een lief beest; en dan kijken ze naar mijn neus en lachen: ja, dat konden ze wel zien, die gelijkenis. En dan vertel ik ze natuurlijk van jou - nu nog meer, denk ik, hoewel de dood er niet zo bij schijnt te horen. Misschien wel hoe we elkaar telegrammen stuurden soms; jij: ‘waar blijven tekeningen’ en ik dan ‘waar blijft tekst’. Ik geloof niet dat we ooit te laat waren voor de NRC, maar vaak op het kantje. Het leukst van dat alles was misschien wel het begin, toen ik eerst in een encyclopedie opzocht hoe een diepzeeduiker eruit zag, daarna de eerste schetsen van iets heel plomps met realistische scharnieren maakte, en ten slotte iets dat tegenwoordig best een ‘wetsuit’ zou zijn geweest. En dan telkens jouw een beetje toenemende goedkeuring, culminerend in ‘jjjjjjjjjja’. Ik weet niet of je destijds gemerkt hebt dat in een volgend verhaal die burgemeester en zijn vrouw voorkwamen die op Tineke en mijzelf moesten lijken als we tegen de tachtig zouden zijn. En waarachtig, weet je dat we daar nu samen werkelijk precies op lijken? Achteraf misschien jammer dat ik jou niet ook zo heb gebruikt maar je had toen, die 55 jaar geleden ongeveer, een te mooi gezicht om te tekenen, en ik zou de moed niet hebben gehad om dat te laten rimpelen. Gelukkig ben je nu weer helemaal gaaf. Als ik de dood ten minste goed begrijp.