| |
| |
| |
Megchel J. Doewina
Katjes
Die woensdagochtend wilde Niki niet naar school. Er zat iets in haar keel. Boven in haar borst. Tussen haar oren. In haar neus. Of zat, eigenlijk hing het meer. Het hing te wiegen, maar niet zo dat het lekker was. Meer zoals ze zich voorstelde dat sommige planten wiegden op de bodem van de zee, met hun prooi in hun tentakels.
Haar broer keek in haar linkeroor en zei:
‘Ik zie het al, je hebt het aan je hart. Verdimme Niki, zo jong nog.’
Haar vader schudde zijn hoofd en zei:
‘Jongen, waar zit je verstand.’
Niki probeerde haar schrik te verbergen en zei:
‘Kan mij toch niks verschelen. Stomme Ivo.’
Haar moeder legde haar hand op Niki's voorhoofd en zei:
‘Niet zeuren, er mankeert jou niks. Klaar af.’
De pensiongasten fronsten hun wenkbrauwen en zeiden:
‘Geen ei vandaag?’
De hele morgen onder de les had ze er last van. Soms duwde het en trok. Dan had ze zin om tussen de banken te gaan liggen, maar omdat ze zelf niet wist waarom, liet ze dat. Misschien dat de vrije woensdagmiddag uitkomst bood. Of een Geheim Genootschap. Als ze dat eens oprichtte straks. Zoals in ‘Ruben en het Apachenmeisje’ door J.A.T. van der Lem. 't Zou goed kunnen dat zoiets hielp.
Maar toen ze 's middags gingen spelen leek 't alleen maar erger geworden. Ze voelde zich vreemd bedrukt en in de steek gelaten, hoewel er niks gebeurd was en Basje gewoon als anders naast haar liep. Goedbeschouwd was hij er erger aan toe dan zij, met het blauwe oog dat Japie Zomer hem geslagen had. Het enige wat zij daar tegenover kon zetten was haar kapotte wang. Of haar hals. Of haar linkerhand. Maar dat deed ze allemaal zelf, dus dat telde niet. Niki zuchtte. Af en toe zuchtte ze. Voor de rest probeerde ze juist zo weinig mogelijk adem te halen en de neiging te bedwingen om roerloos tussen de bomen te gaan liggen.
| |
| |
Basje had niks in de gaten. Of toch? Hij keek wel af en toe naar haar. Zo schuin van opzij, vanonder die lange, donkere wimpers. Ze deed of ze het niet zag. Net als thuis altijd. Doen of je neus bloedt. Dat was het beste.
Gelukkig hield Basje z'n mond.
Eenmaal in het park mocht hij daarom def heten. Dat was veel mooier dan abc, waarmee zijzelf, als Hoofd van Alles, dan wel genoegen nam zolang. Om de twijfel uit zijn ogen te verdrijven gaf Niki hem de katapult van haar broer, waarna het vers gestichte genootschap in bomen klom, indianen om zeep bracht en buffels aan flarden schoot, met dien verstande dat Basje telkens vrij mocht kiezen of hij buffel dan wel indiaan wou zijn.
Maar van harte ging het niet. Het Hoofd van Alles bleek die middag een merkwaardige voorkeur aan de dag te leggen voor het als een natte dweil over lage takken hangen, aldus de opdracht tot het uitroeien van Basje zodanig verzakend, dat deze hierom tot tweemaal toe zelf moest komen verzoeken. De derde keer stelde hij dan ook voor iets anders te gaan doen.
‘abc’ zei hij, ‘ik weet iets.’
Hij liet zich op zijn knieën naast haar in het gras zakken en ontvouwde op gedempte toon zijn plan, dat er in grote lijnen op neerkwam dat ze een portemonnee, vastgemaakt aan het ene eind van een touw, op de Parklaan zouden leggen om zelf met het andere eind achter een rode drendron te gaan zitten wachten tot er iemand aan kwam, die zich dan vast en zeker zou bukken om de portemonnee op te rapen, waarop zij vlug aan het touw trokken, zodat zo iemand zich dan een beroerte schrok, wat al met al hartstikke leuk was. Echt waar. Hand erop.
‘Jongen’ zuchtte Niki, terwijl ze tot haar eigen verbazing merkte hoe gemakkelijk het dubbelgevouwen over een boomtak hangen viel te combineren met een meewarig hoofdschudden, ‘waar zit je verstand.’
Maar Basje graaide al in de zakken van zijn broek om met liefdevolle zorg de inhoud daarvan voor zich uit te stallen op de grond. Niki ging er eens recht voor zitten. Wat een onzin droeg die jongen met zich mee. Niets dan rommel, rotzooi en waardeloze troep. Ze zou de hele santenkraam dan ook niet één blik hebben waard gekeurd, ware het niet dat er een oude knip bij zat en een rolletje vliegertouw.
‘Kom op’ zei Basje, terwijl hij de rest weer terug in zijn zakken propte, ‘we ganen.’
Hij trok het Hoofd van Alles overeind en leidde het met vaste hand in de gewenste richting. Het was maar een eindje naar de Parklaan en het zoeken van een geschikte verschansing nam nog minder tijd in beslag. Voor ze er
| |
| |
goed en wel erg in had zat Niki dan ook gehurkt achter een rododendron te wachten op het sein van haar compaan, van wie ze nog slechts de afgetrapte schoenen onder de struik uit zag komen, omdat hij zelf met zijn kop aan de andere kant lag te loeren naar wat er op straat gebeurde. Hij hield haar zakelijk op de hoogte.
‘Oud meneertje in rolstoel. Ziet niks.’
‘Man met hond. Ziet niks.’
‘Auto. Rijdt er over heen.’
‘Van Suchtelen. Daar komt Van Suchtelen. Op de fiets. Goed opletten. Ja, hij ziet hem geloof ik. Hij stapt af. Nog niks doen. Even wachten. Ja Niki, nou!’
Niki rukte. Au! Het touw sneed in haar hand. Verdimme. Uit alle macht trok ze nog een keer. Maar het touw zat vast. Aan Van Suchtelen, concludeerde ze uit het gevloek van de struik. Niki's hart bonsde in haar keel. Het vloeken maakte plaats voor wild gekraak en geraas. Basje zat ook vast. De neus van zijn ene schoen trapte in de lucht, terwijl de andere machteloos door het zand schuurde. Niki giechelde zenuwachtig. Angst en de slappe lach duelleerden in haar buik.
‘Rennen Niki!’ gilde Basje intussen met overslaande stem, ‘ga d'r nou vandoor!’
Maar zo waren ze niet getrouwd. Niki liet het touw voor wat het was en begon aan Basje zelf te trekken. Toen ze hem eindelijk had los gesjord zat er zo'n grote jaap in z'n broek, dat zelfs Van Suchtelen het somber inzag. Hij was op de dolgedraaide struik afgekomen en stond nu, licht voorover gebogen, met de steel van zijn pijp te wijzen op Basjes gehavende goed.
‘Dat zal je moeder niet leuk vinden, jongeman’ zei hij, ‘van wie ben je er een?’
‘Van Bonte’ mompelde Basje, slechts verstaanbaar voor wie dit al wist.
‘Dat zegt hij niet’ corrigeerde Niki hem dan ook. Met een zo fier mogelijke blik keek ze op naar Van Suchtelen. Ze kende hem niet. Ze had ook nog nooit van hem gehoord. Maar hij zag er niet onvriendelijk uit. Een beetje een kaal hoofd, dat wel, maar rond de ogen van die grappige rimpeltjes. Het werd tijd dat hij eens tegen hen uitvoer.
Van Suchtelen echter was niet boos.
‘Hier’ zei hij, hooguit wat knorrig, ‘heb je je beurs terug. Zijn jullie niet al een beetje te groot voor zulke spelletjes?’
‘Wij niet’ vond Basje, die nurks z'n speelgoed aanpakte en met de andere hand over z'n been bleef wrijven.
| |
| |
‘Wij zijn koud tien’ zei Niki. Dat moest kunnen. Als Ivo zei dat twee plus twee ruim drie was, moest dit ook kunnen.
‘Ik heb zo 't vermoeden’ zei Van Suchtelen, ‘dat jullie je stierlijk vervelen. Weet je wat, ga met mij mee. Ik ben op weg naar een boer om een jong poesje uit te zoeken. Ze hebben daar een heel nest. Dat gaan ze verzuipen. Misschien kunnen jullie er ook een mee naar huis nemen. Die arme beestjes. Anders gaan ze in een zak met stenen zo de Belkse Beek in.’
Nog voor Van Suchtelen was uitgepraat schichtte het alweer door Niki's benen. Meneer Verstegen had er pas nog over verteld in de klas. Hoe zoiets eraan toeging. Zulke lieve, kleine katjes. In een dichtgebonden zak. Hoe konden mensen zoiets doen? Niki stond dan ook al ja te knikken. Allicht. Vanzelf. Zij ging wel mee. Hartstikke aardig toch van Van Suchtelen om die poesjes te gaan redden. En hier konden ze thuis ook niks van zeggen. Als ze met zo'n pluizebolletje aan kwam zetten. 't Was immers niet voor haar zelf. Echt niet. 't Was voor een Dier in Nood. Anders moest het dood. En wat voor last hadden ze daar nou van? Een hond, okay, daar kon ze inkomen, dat was wat anders. Maar een katje? Daar had je toch haast geen omkijken naar? Nee, ze sloeg haar kansen stukken hoger aan dan voordien. En spannend was 't ook. Helemaal naar een boerderij. Zo ver mocht ze in haar eentje nooit van huis. A-b-s-o-l-u-u-t niet. Waren natuurlijk bang dat ze de weg niet terug kon vinden. Moesten ze gaan zoeken. Hadden waarachtig wel wat anders te doen. Als die verdimde jongen nou maar mee wou, maar dat zou je net weer zien: die zat nog steeds op de grond en schudde bij voorbaat al zijn hoofd. Langzaam. Merkwaardig langzaam. Zijn ogen stonden donker. Ze priemden in de hare. Ze wist dat hij idioot kon kijken, maar deze blik was nieuw. Er flitste iets doorheen. Een soort bliksempjes, zoals ze die eigenlijk alleen uit stripverhalen kende.
‘Wat heb je?’ vroeg ze.
Hij antwoordde niet, maar bleef haar dwingend aankijken. Ze had behoefte aan een ballonnetje uit zijn hoofd.
‘Nou, wat doen jullie’ drong Van Suchtelen aan, ‘ik heb niet de hele dag de tijd.’
‘Ik ga mee’ antwoordde ze vlug, ‘ik wel.’
‘Ach, kom nou joh’ probeerde ze Basje tegen beter weten in te overreden, ‘ga ook mee. Toe toch.’
‘Nee’ zei hij, ‘ik blijf hier.’
Nog even en zijn ogen zouden vuur gaan spuwen.
Ze haalde haar schouders op. Dan moest hij het zelf maar weten.
| |
| |
‘Kom’ zei Van Suchtelen, ‘je kunt bij mij achterop.’
En met zachte dwang duwde hij haar voor zich uit naar zijn fiets, die tegen een lantaarn stond. Ze hoefde niet te springen. Ze mocht aan beide kanten met een been in een fietstas. Van Suchtelen stepte een eindje, wurmde toen zijn vrije voet voorlangs over de stang en plofte op het zadel, zodat ze houvast kreeg aan zijn heupen en zich nu half om kon draaien.
‘Zal ik er dan eentje voor je meebrengen’ riep ze over haar schouder, ‘zo'n jonkie?’
Basje reageerde niet. Onbeweeglijk stond hij midden op de weg en keek hen na. In zijn ene hand de oude knip, in zijn andere het touw. De onderarmen iets geweken van het lijf, als lamme vogelvleugeltjes. Uit zijn broekzak bungelde de katapult.
Niki zuchtte.
Ze zou hem eens flink gaan beschermen de komende tijd.
Maar alles op zijn beurt. Ze was nu met Van Suchtelen. Die floot op de maat van zijn schommelende bovenlijf een vrolijk deuntje, dat hij alleen af en toe onderbrak om Niki iets te vragen. Waar ze woonde. Hoe ze heette. In welke klas ze zat. Dat soort dingen. Ze gaf hem onomwonden antwoord. Het gevaar dat hij ergens zou gaan klagen leek haar nu wel voorbij. Zo heette Basje verder nog Bonte. Van de postbode ja. Daarom kreeg ze ook de Donald Duck vanmiddag al, terwijl de anderen tot morgen moesten wachten. Omdat Basje haar Vriend was.
‘Bof jij even’ zei Van Suchtelen afgunstig, ‘ik heet trouwens Pasman, maar jij mag wel Arend zeggen als je wilt.’
Dat was raar. Pasman. Hoe kon dat nou. Dan was Van Suchtelen zeker de naam van z'n vrouw. Ja, dat zou het zijn. Basje had wel vaker van die dingen. Niet helemaal fout, maar ook beslist niet goed. ‘Die kleine van Bonte’ zei haar broer altijd, ‘daar valt geen fatsoenlijk gesprek mee te voeren.’ En zo was het maar net. Met z'n rode drendron. Wat niet wegnam dat ze Pasman lang zo'n mooie naam niet vond en Arend, dat kon al helemaal niet, tegen iemand die zoveel ouder was. Nee, voor Niki's gevoel bleef het gewoon Van Suchtelen. En verder praatte ze er wel omheen.
Uit zichzelf zei ze trouwens bijna niks. Er viel ook zoveel te zien rondom. Ze waren na de laatste huizen van de wijk een zandpad ingeslagen en reden nu langs de Belkse Beek, met aan de ene kant het Ruiterbos en aan de andere afwisselend lappen akkergrond en uitgestrekte weilanden. Rode klaprozen in de berm, vergeetmenietjes, boterbloemen, bosviooltjes, de
| |
| |
lammetjes in het groen, een stralend blauwe lucht met hier en daar wat schapewolkjes, dat alles zorgde voor een tintelende kleurenvloed waarin Niki haast verdronk. Kieviten vlogen verschrikt op uit het gras, eksters scheerden vlak over hun hoofd, kwikstaartjes hipten voor hen uit over het pad en de een maakte nog meer kabaal dan de ander.
‘'t Is broedtijd’ zei Van Suchtelen, ‘ze willen ons hier niet. We kunnen beter een andere weg nemen zometeen.’
Niki vond het best. Zolang hij maar niet omkeerde en de poesjes liet stikken. Ze dacht aan niets anders meer. Er zelf een uit te mogen zoeken straks en dat dan helemaal voor haar alleen te hebben, ze durfde het haast nog niet geloven. Wobbe ging het heten. Dat stond al vast. Niki en Wobbe. Wobbe en Niki. Niki en Wobbe Tegen de Rest. En 's avonds in bed zou ze hem alles vertellen. Dat stond ook vast. Waar ze bang voor was. Wat ze niet begreep. Waarom ze niet in slaap kon komen. En dan vleide hij zich dicht tegen haar aan, met z'n natte neusje in haar hals en dan zei hij ‘grrungrrnggrrng’ in plaats van: ‘niet zeuren’ of ‘stel je niet aan’ of ‘wat niet weet wat niet deert’ of ‘nou geen tijd’ of ‘dát leg ik je later wel eens uit’. En als ze haar weer opsloten nam ze Wobbe met zich mee. Dat ze niet meer hele middagen alleen met die closetpot zat. Dat was toch geen manier. Wat dachten ze wel. Een poosje wegdoen, okay. Maar op de weecee? Achter slot en grendel? Dat deed je toch niet met een kind. Zo jong nog. Koud tien! Net goed als ze straks Wobbe had. Die van Basje moest maar Toby heten. Wobbe en Toby, dat klonk ook leuk. Ze konden met z'n allen mooi in de rechtertas zometeen. Dan ging ze op de terugweg wel met haar benen aan één kant.
‘Deze nemen we’ zei Van Suchtelen en hij draaide een paadje in dat hen zo, zonder overgang, vanuit de volle zon onder het glanzend bruine bladerdak van het Ruiterbos bracht. In het begin leek het nog wel wat, maar al gauw was het eigenlijk geen paadje meer te noemen en hobbelden ze maar een beetje voort over de ontwrichte wortelbodem. Toch leek Van Suchtelen precies te weten wat hij deed. Zonder mankeren reed hij tussen struiken door en om stronken heen. Niki hield hem stevig vast en verbeet de pijn die het bonken en het stoten van de fiets haar achterwerk bezorgde.
‘Hier kunnen we niet verder’ zei Van Suchtelen ineens. Hij zette een voet aan de grond, stapte af en hees Niki uit de tassen. Ze zag waarom. Een reusachtige gevelde beuk, bijna zo dik als Niki groot, dwarsboomde hun de doortocht.
‘Klim er maar overheen’ zei Van Suchtelen, ‘dan doe ik de fiets wel.’
| |
| |
Niki deed wat haar gevraagd werd. Hij zou het wel het beste weten. Ze klauterde, met handen en voeten gebruik makend van knoesten en takkestompen, op de stam en sprong er aan de andere kant weer af. Toen ze zich wilde omdraaien om te helpen met de fiets stond Van Suchtelen al naast haar. Hoe hij dat zo snel had klaargespeeld was haar een raadsel. Ook begreep ze niet waarom hij het pompje van zijn fiets naar haar opgeheven hield. Zijn ogen stonden strak. Op zijn voorhoofd parelde zweet. Hij veegde het af met zijn mouw.
‘Kleed je uit’ zei hij.
Niki verstijfde. Wat was dit nu weer. Ze hadden toch samen een soort verbond? Ze was toch meegegaan om hem te helpen? Moest ze nu schrikken van die pomp of wat wou Van Suchtelen?
‘Doe wat ik zeg!’
Zijn stem klonk hees. Hij zette een stap in haar richting en dreigde opnieuw met de pomp. Aarzelend begon ze haar bloesje los te knopen. Ze legde het naast zich op de grond. Van Suchtelen ademde zwaar. ‘Schiet op’ zei hij. Ze gespte haar sandalen los en ontdeed zich van haar sokken. Ze wurmde zich uit haar korte broek. Met neergeslagen blik stond ze in haar ondergoed. Ze wachtte af.
‘En de rest’ snauwde Van Suchtelen, ‘alles uit.’
Toen raakte er iets los in Niki's hoofd. Het zweefde naar buiten, zacht als een veertje en landde op de omgehakte beuk. Doodstil was het om hen heen. Ze hoorde geen geluiden meer. Werktuiglijk trok ze haar hemd over haar hoofd en stapte uit haar onderbroek. Ze had niet het gevoel dat ze zelf nog bewoog.
‘En nou plat.’
Ze ging liggen op het mos. ‘Hij maakt me dood’ wist ze. Een ijzige kou doortrok haar lijf. ‘Ik zie ze nooit meer terug. Mamma niet, pappa niet en Ivo.’ Mooi eigen schuld. Ze wou toch al de hele tijd zo graag languit? Nou, dan had ze nou haar zin. Stom kind. Trapte ook overal in. Moest je dat nou zien liggen. Vanaf de gevelde beuk had ze een prachtig uitzicht op zichzelf. Gek was dat. Alsof het haar niks deed. Van Suchtelen zag ze ook. Die had intussen zijn broek en zijn onderbroek laten zakken en kwam nu met zijn handen voor zijn kruis op haar toe.
‘Uit mekaar’ zei hij en verduidelijkte met de punt van zijn schoen wat hij bedoelde. Hij liet zich op zijn knieën tussen haar benen neer. Het volgende moment lag hij met zijn volle gewicht bovenop haar. Ze kreeg nauwelijks nog lucht. Nou en? Dat was toch ook wat ze de hele dag al wou? Bijna geen adem halen? Net goed.
| |
| |
Boven haar hoofd werd moeizaam gehijgd. Van Suchtelen had een vuist tussen haar dijen gewrikt en schuurde daarop heen en weer. Eerst langzaam. Dan vlugger en wilder. Niki bekeek het vanaf haar boom. Ze had geen idee wat hij aan het doen was, maar het deugde van geen kanten, daarvan was ze overtuigd. Zou Basje dit geweten hebben? Had het daarom zo geonweerd in zijn ogen? Die zat intussen allang weer thuis natuurlijk, lekker in een hoekje met de nieuwe Donald Duck. En de Revue. En de Eva. Hij had 't maar voor 't uitzoeken met zo'n vader. En de Margriet. En de Panorama. En de Libelle. In gedachten liep ze alle tijdschriftstapels in de schuur van Bonte langs. En het gereedschap aan de muur bij de werkbank. De fiets met de enorme posttassen. Het plastic tafeltje. De opgeklapte tuinstoelen. Daarna ging ze even in de keuken kijken. Basjes moeder stond te koken aan het fornuis. Basjes grote broer was in de weer met z'n spuit, die hij wham! zo in zijn dijbeen gooide. Tegen de suikerziekte. En zonder een kik te geven. Dat was het knappe. Je hoorde hem niet.
Heel anders dan Van Suchtelen. Die steunde en kreunde of hij zich vreselijk tegen zijn zin lag af te beulen. Het was echt zwoegen wat hij deed en op de een of andere manier had Niki ineens met hem te doen. Ze wist zelf niet waarom. Hij kon tenslotte met haar doen waar hij zin in had. Maar dat was het juist misschien. Hij deed niet wat hij zou kunnen doen. Daar zat hem de kneep. Hij zou haar dood kunnen maken, maar daarom ging het niet. Dat kon immers nog steeds. Het was iets ergers. Iets dat ze niet kende, maar waarvan ze nu, juist doordat het niet gebeurde, een vermoeden begon te krijgen. Ze drukte het meteen de kop weer in. Belachelijk. Dat kon niet waar zijn. Flauwe kul. Klaar af.
Van het ene moment op het andere hield Van Suchtelen op met alles. Zomaar. Hij ademde flubberend uit, kantelde zich half op zijn zij, haalde zijn vuist onder zich vandaan en spreidde zijn vingers. Ze zaten helemaal vol met drabbig slijm, dat hij afveegde aan het mos. Toen stond hij, onhandig zijn kruis afschermend, op, draaide zich om en hees zich in z'n broek.
Ook Niki kleedde zich weer aan. Daarna plukte ze het pompje uit de distels waar het in terecht gekomen was en klom over de boom terug naar de andere kant, waar Van Suchtelen haar naast zijn fiets stond op te wachten. Ze reikte hem z'n pompje aan.
‘Ik spring wel achterop’ zei ze.
Haar benen hadden het recht op fietstassen verspeeld.
| |
| |
Op de terugweg door het bos werd er niet gesproken. Pas geruime tijd nadat ze uitgehobbeld waren, op het paadje langs de Belkse Beek, schraapte Van Suchtelen zijn keel.
‘Hee’ zei hij op half stuurse, half vertrouwelijke toon.
‘Ja?’
‘Je mag hiervan niks vertellen, hé? Tegen niemand.’
‘Nee.’
‘Echt tegen geen mens. Beloof je dat?’
‘Ja. Ik zeg niks.’
Waar maakte hij zich zorgen over.
Alsof ze iets had meegemaakt om rond te kleppen.
Al van verre zag ze hem. Bij de eerste huizen van de wijk zat hij te wachten op de stoeprand. Hij moest dat hele eind vanaf het park zijn komen lopen. Hij was dus niet gewoon naar huis gegaan. Basje niet. Achter Niki's ogen schroeide het. Ze moest er flink mee knipperen voor het over was.
Van Suchtelen stopte en liet haar afstappen.
Daarop reed hij zonder omkijken weg.
Ze liep naast Basje voort.
‘Wat wou Van Suchtelen?’ vroeg hij.
‘Niks’ zei ze, ‘niks bijzonders.’
Ze voelde hoe hij, zoals eerder op die dag, schuin van opzij, half verscholen achter zijn wimpers, naar haar keek.
Tussen haar benen plakte de onderbroek.
Over jonge katjes werd niet meer gerept.
Bij Niki's tuinhek kwamen ze Ivo tegen, die juist op z'n brommer weg wou tuffen.
‘Hee, kleine van Bonte’ zei Ivo, ‘wat hangt daar snetverdimme uit je broekzak man? Als dat mijn goeie ouwe katapult niet is. Hoe kom je trouwens aan dat blauwe oog?’
‘Japie Zomer.’
‘Hè?’
‘Japie Zomer heb d'r tegenaan gehouwen.’
En terwijl Basje trouwhartig maar ook tamelijk uitzichtsloos aan het met zijn overige bezittingen verknoopt geraakte elastiek van de katapult begon te frunniken glipte Niki tussen de beide jongens door naar de achterdeur.
| |
| |
‘Hou hem maar’ hoorde ze haar broer nog zeggen voor ze naar binnen sloop, ‘schiet er Japie Zomer maar mee overhoop.’
Moeders zien veel. Ze zeggen misschien weinig, maar zien doen ze des te meer. Ook al zijn ze in de kamer van de procuratiehouder bezig, met de deur naar de gang slechts op een kier.
‘Wat is er met jou gebeurd!’
Een rotsblok verontrusting rees voor Niki op.
‘Niks bijzonders.’
Ze sloeg niet door. Beloofd was beloofd. Ze zou stand houden. Tot de dood erop volgde. Zwijgen als het graf, zoals Ruben deed voor het Apachenmeisje.
Het blok boog zich voorover. Er zaten twee ogen in.
‘Ik moest alles uit’ snikte Niki, ‘en toen ging hij op me liggen.’
‘Wat zeg je toch!’
‘In het Ruiterbos.’
‘Kind! Van wie moest je dat?’
‘Van Arend Pasman.’
Roetsj roetsj werd ze meegesleurd naar de wasbak boven. Roetsj roetsj gingen weer haar kleren uit. En haar moeder boende met een washand tot het daar beneden net zo voelde als die keer dat ze met haar blote gat in de netels was gaan zitten.
Maar Niki vond het allang best.
Er werd haar verder niks gevraagd.
Een half uur later ging de bel. Op de stoep stonden Basje en zijn moeder. Ze mochten binnenkomen.
‘Hier’ zei Basje en drukte, terwijl hij door de hal werd voortgeduwd, Niki de nieuwe Donald Duck in handen.
In de woonkamer moesten de kinderen op de grond met Lego spelen. De beide vrouwen gingen aan tafel zitten en spraken op gedempte toon. Vriendelijk. Ernstige gezichten. Zenuwvlekken in haar moeders hals. Niki werd er niet veel wijzer van. Maar zolang er niks zwaaide was dat ook niet nodig. Beter van niet zelfs. Hoe minder je wist, hoe beter je kon doen alsof. Niks vragen. Niet zeuren. Dat was het beste. 't Kon haar trouwens toch niks schelen. Toevallig. Als ze dat maar wisten. En met haar gele zandauto reed ze Basjes bijna klare uitkijkpost omver.
| |
| |
Haar vader zag ze pas de volgende ochtend weer aan het ontbijt. Ze had hem even nadat de klok beneden negen had geslagen wel horen thuiskomen, maar toen lag ze al in bed. Tegen tienen kwam Ivo de trap op. Met twee treden tegelijk. De leuningen kraakten vervaarlijk. Om kwart over tien, als altijd precies, knipten de dames Wielenga het licht uit op hun kamer. Om half elf hoorde ze het grind knirpen onder Hendrik Boerema, die achterom binnenkwam en meteen doorliep naar zijn kamer. Even na elf uur gingen haar ouders zelf naar bed. Doorgaans viel ook Niki dan in slaap. Ditmaal wachtte ze tot café 't Hoekje sloot en de procuratiehouder zachtjes neuriënd de voordeur achter zich in het slot duwde, nog wat stommelde in zijn werkvertrek, heel behoedzaam de trap opkwam, alleen de derde tree van boven kraakte even, op zijn kamer klaterend in zijn wasbak pieste en tenslotte aan het lampekoordje trok.
Toen hield Niki op met krabben. Ze draaide zich op haar zij, drukte haar beer met z'n snuit in haar hals, en sloot haar ogen.
‘Weer geen ei vandaag?’ zei de procuratiehouder. Vragend keek hij de keuken rond, maar ontmoette daar alleen de even afwachtende blikken van zijn medegasten.
Niki's moeder was druk in de weer met het ronddelen van gebakken worstjes en spek, maar wist toch even tijd te maken voor een antwoord.
‘Mensen die hun wasbak oneigenlijk benutten moeten hun mond houden.’
Hendrik Boerema lachte. De procuratiehouder niet.
Niki's vader keek op van z'n ochtendblad.
‘Dat heb je mooi gezegd, mam’ zei hij, terwijl hij de krant opvouwde om een worstje door te laten.
Ook Ivo knikte instemmend.
‘'t Heeft enige jaren gekost’ zei hij, ‘maar het resultaat mag er zeker zijn.’
Even kruisten de blikken van vader en zoon elkaar. Anders dan anders. Niet boos. Niet geïrriteerd. Niet spottend of meewarig. Anders.
‘Wat hebben jullie?’
Niki wou haar tong wel afbijten. Niks laten merken. Doen of je alles heus wel snapt. Daar ging het immers om?
‘Niks’ zei haar vader, ‘eet jij je boterhammen nou maar op.’
Zie je wel. Geen aandacht aan besteden. Vooral niet vragen wat er was.
‘Wat heeft dat kind zichzelf weer toegetakeld’ zei Hendrik Boerema tegen de dames Wielenga.
| |
| |
Ivo wierp een snelle blik op zijn zusje. Vervolgens wendde hij zich tot Hendrik.
‘Heb jij’ vroeg hij, ‘al wel eens van relatief korte afstand iets naar je hoofd gehad?’
Flats! Een draai om zijn oren van zijn moeder.
De procuratiehouder lachte. Hendrik niet.
‘Jongen’ zei zijn vader, ‘bied onmiddellijk je excuses aan.’
‘Sorry Hendrik’ zei Ivo, ‘ik heb trouwens ook niks om mee te gooien. Op zulke momenten mist men toch zijn ei.’
Toen sneed hij de knapperige zwoerdjes van zijn spek en wipte ze, geheel tegen zijn gewoonte in de hare juist te snaaien, op Niki's bord.
Haar broer wist ervan.
Toen ze 's middags tegen vieren thuis kwam stond hun auto op het grind.
‘Pappa is iets eerder van z'n werk gekomen’ zei haar moeder kort, ‘je moet even met hem mee naar de politie.’
Ze schrok zich lam. Hoezo politie? Het woord alleen al bezorgde Niki weke knieën. Had iemand dan toch nog over die knip geklaagd? Die stomme Basje ook altijd. Of was wat ze gedaan had met Van Suchtelen misschien verboden? ‘Verboden bij de Wet.’ Als iets zo heette, dan kwam de politie eraan te pas. Verdimme. Ook altijd.
Haar vader zei niks. Ze zat naast hem in de auto en hij zei niks. Zelf hield ze zich ook gedeisd. De korstjes op haar linkerhand waren al haast weer zover dat ze ze los kon pulken. Maar nog net niet helemaal blijkbaar. Snel zoog ze het verse bloed eraf en klemde de hand onder haar bovenbeen. Voor de mensen op straat probeerde ze intussen te kijken of ze gewoon een eindje gingen rijden, maar met al die strak gespannen spieren in haar lijf lukte dat niet echt.
Bij het politiebureau stapten ze uit. Haar vader ging met haar mee tot in de hal. Daar nam een agent Niki van hem over.
De hand op haar schouder leidde haar naar het midden van de hal. Ze moest haar naam zeggen tegen de man achter de balie. Door de glazen toegangsdeuren zag ze haar vader teruglopen naar de auto.
‘Kom maar mee naar boven’ zei de agent. Ze volgde hem een brede trap op. In een kamer op de eerste verdieping moest ze wachten tot ze weer geroepen werd. Ze wachtte. Het was een kale kamer, met alleen maar een
| |
| |
paar rechte stoelen tegen de ene muur en een lage tafel met wat tijdschriften erop tegen de muur ertegenover.
Niki probeerde aan niks te denken. Daartoe ging ze voor het raam staan, dat uitkeek op een drukke verkeersweg. Ze telde de passerende auto's. Toen ze er honderd had gehad telde ze alleen de blauwe auto's. Toen ze er hiervan achtendertig had gehad richtte ze haar aandacht op het fietspad. In de ene richting reden vooral mannen met kantoortassen, die ze hadden vastgeklept om de stang tussen stuur en zadel. De meesten waren kaal op hun kruin. Dat kon je zo van bovenaf heel goed zien. Tegen die stroom van kale kruinen in kwamen voor het merendeel kinderen aangereden met natte haren en onder hun snelbinders een opgerolde handdoek. Maar natuurlijk. Wat stom. Dit was gewoon de weg naar het zwembad. Dat ze dat nou pas in de gaten kreeg. Kijk, daar had je Truusje Penders uit de zesde klas. God, wat was dat kind dik. Toch verhoogde ze met het bureau in zicht haar tempo iets. De meeste kinderen deden dat. Zie maar, Japie Zomer en z'n broertje ook. Die gingen zelfs ongeremd op de pedalen staan. Gauw gauw er voorbij, net als Niki zelf altijd deed. De schijtlaarzen. Mooi dat ze dat nou eens duidelijk zag allemaal. Ze geeuwde. Een diepe, langgerekte geeuw, die het blijkbaar in zich had het raam van een flinke wasem te voorzien. Ze tekende er subiet een poppetje op. Even zag ze niks. Toen ontwaarde ze door de buik van het poppetje de beslagen contouren van een kruin die voor haar ogen almaar kaler werd. De adem stokte in haar keel. Hij fietste met de zwembadkinderen mee in de verkeerde richting. Aan de schommelende manier waarop had ze hem herkend. Ze bonsde tegen de ruit. Ze wou hem toeschreeuwen: ‘Ga weg! Ze weten het!’ Maar hij keek niet op of om. En nou sloeg hij ook nog af, de straat in van de hoofdingang. Verdimme, waar zat die man z'n verstand? Niki balde haar vuisten, sloot haar ogen en perste haar lippen op elkaar, hem aldus ongeschonden langs de ingang loodsend. Voor alle zekerheid duwde ze hem ook nog het Van Galensteegje door tot achter de viskraam op
de Grote Markt. Juist toen ze had besloten dat hij nu op eigen kracht wel verder kon, zwaaide de kamerdeur open en stond de agent van daarnet opnieuw voor haar neus.
‘Je mag naar huis’ zei hij, ‘maar eerst moet je beneden in de hal nog even goed uit je doppen kijken.’
Ze liep met hem mee de trap weer af. In de hal wees hij haar op de achter een grote glazen wand gelegen gang, waarvan ze bij binnenkomst had aangenomen dat hij bij het gebouw ernaast hoorde. Er stonden bankjes
| |
| |
langs de kant. Daar straks waren die nog leeg geweest. Nu zat op een ervan Van Suchtelen. Hij leek hen niet te zien. Hij keek naar de gevouwen handen in zijn schoot. Niki wendde zich af.
‘En’ vroeg de agent, ‘is hem dat?’
Ze knikte.
Een golf van misselijkheid sloeg door haar heen.
Op de terugweg vroeg haar vader niks.
Thuis vroeg haar moeder niks.
Die nacht lag ze, nog lang nadat de procuratiehouder in zijn wasbak had gepiest, in het donker voor zich uit te staren.
De volgende ochtend, aan het begin van het speelkwartier, stelde Basje voor bij hem thuis limonade te gaan drinken. Dat deden ze wel vaker, omdat Basje vlak bij school woonde. Bovendien was het leuke van het speelkwartier op vrijdag altijd dat het dan een half uur duurde.
‘Da's goed’ zei Niki. Ze wou haar arm als gewoonlijk om zijn schouders slaan, maar hij deelde mee vandaag liever ‘zelf’ te lopen. En in de keuken van zijn moeder stond geen limonade klaar. Ook van de gebruikelijke koek met krenten was geen spoor te bekennen.
‘Kom jij maar even mee naar voren’ zei mevrouw Bonte en duwde Niki voor zich uit de gang in. Omdat er de laatste tijd nogal veel tegen kinderen van elf werd aangeduwd alsof ze zeven waren, blikte Niki een beetje gepikeerd over haar schouder terug de keuken in. Basje echter zat al aan de vensterbank, zijn zwarte krulkop over een of ander plaatjesboek gebogen.
Over haar heen reikend opende mevrouw Bonte de deur van een kamer waar Niki nog nooit was geweest. Het rook er anders dan in de rest van het huis. Een zondagse geur. En ook een beetje muf, alsof er pas gestofzuigd was. Dit moest de mooie kamer zijn. De kamer voor visite.
Toch stond ook hier een grote tafel in het midden. Daaraan zaten twee heren tegenover elkaar. Ze zeiden dat ze van de politie waren en wezen waar ze moest gaan zitten: in die lage stoel daar bij de haard. Basjes moeder liep om de tafel heen en nam plaats aan het korte eind, met de rug naar een groot, ouderwets kabinet met vazen van Delfts blauw erop. Drie paar ogen keken nu op Niki neer, die de indruk had dat ze almaar kleiner werd.
‘Zo’ zei de dikste van de beide heren, ‘wij hebben nog wat vraagjes over afgelopen woensdagmiddag. Vertel ons eens wat er nou precies gebeurde toen die boze man je meenam naar het bos.’
| |
| |
Vraagjes. Die boze man. Niki voelde zich nu drie. En ze kon niet weg, dat was het ergste. De ogen pinden haar vast op haar plaats. Maar ze zou zich niet laten kennen. Hoe die mannen hier nou eigenlijk bij Bonte kwamen, waarom ze hun vragen niet gewoon op het bureau konden stellen, wat Basje hiervan wist, of haar eigen moeder op de hoogte was: het kon haar toch niks schelen allemaal. Toevallig.
‘Kom kind, steek eens van wal.’
Maar Niki was nog niet helemaal klaar. Toevallig trok ze zich er mooi allemaal niks van aan. Klaar af. Wat niet weet, wat niet deert. Iet wiet waait weg.
En daar zweefde ze weer heen, ditmaal naar een hoekje bovenop het kabinet, van waaruit de hele kamer goed te overzien was en ze tegelijk een oogje op zichzelf kon houden.
Ze vertelde. En toen had hij de fietspomp in zijn hand. En toen moest ik gaan liggen. En toen deed hij z'n broek omlaag. En toen. En toen. En toen. Niet één maal stokte het relaas. De heren waren heel tevreden. Alleen één vraagje nog: of hij, toen hij daar zo op haar lag, of hij toen ook naar binnen was gegaan, Van Suchtelen.
Dus toch. Het was dus toch mogelijk. Er moesten mensen zijn die zoiets deden. Anders zou zo'n man 't toch niet vragen? Maar 't viel niet goed te praten. Dat wist Niki zeker. Het hoorde beslist niet zo. Want als het wel zo hoorde had haar moeder er heus wel naar gevraagd. Wel naar zoiets. Toch?
Ze schudde haar hoofd.
‘Niet? Weet je 't zeker?’
‘Ja.’
‘En die kapotte wang en hals, is dat wel zijn schuld?’
‘Ook niet.’
‘Hoe kom je daar dan aan?’
‘Jeuk.’
Ah, juist. Jeuk. Nou, dan mocht ze nou wel weer gaan. De opschrijfboekjes werden dichtgeklapt. De heren staken een sigaar op. Toe maar, knikten ze. Toe maar, knikte mevrouw Bonte. Niki aarzelde. Ze zou wel willen weten wat er nou met Van Suchtelen gebeurde. Kreeg hij straf? Ging hij de gevangenis in? Want dat hoefde niet. Niet als 't aan haar lag.
‘Ga nu maar gauw terug’ drong mevrouw Bonte aan, ‘de pauze is allang voorbij.’
De school! Niki verslikte zich. Een ogenblik werd haar hele wezen in beslag genomen door het bulderende schrikbeeld van haar onderwijzer. Toen stoof ze de kamer uit.
| |
| |
‘Basje!’
Verdimme, waar was die jongen nou. In de keuken niet. In het schuurtje niet. Om het huis heen niet. Opgewonden holde Niki terug naar school. Op het plein was niemand meer te zien. Ze vloog erover heen. Buiten adem duwde ze de klink van de buitendeur omhoog en rende weer voort, langs de kapstokken, het fonteintje, de weecee's, tot aan het einde van de gang, waar ze zonder kloppen haar lokaal binnenviel.
En ja hoor.
Daar zat hij.
Doodleuk in z'n eigen bank.
Even had hij schichtig opgekeken bij haar struikelende binnenkomst. Nu was hij de enige die weer vlijtig voor zich op zijn sommen tuurde.
Hijgend wachtte Niki op de uitbrander. Tot merkbaar ongenoegen van de klas bleef die echter uit. Alles wat de onderwijzer wilde weten was of ze niet kon kloppen.
‘Jawel meneer.’
‘Waarom deed je dat dan niet?’
‘Ik was Basje zo kwijt.’
In de klas werd hier en daar besmuikt gelachen.
Basje kreeg een stomp van Gerrit Mik.
Gerrit Mik moest het Lied van de Wind opzeggen.
Niki zelf kon gewoon gaan zitten.
Er werd haar verder niks gevraagd.
Tussen de middag ging ze op de keukentafel zitten. Haar moeder stond, gezicht in de stoom, met de grote spaan wasgoed om te ploegen in de ketel op het gas. Niki liet haar benen bengelen. Ze zei:
‘Ik ben in het speelkwartier met Basje meegeweest en daar zaten mannen van de politie en die vroegen mij van alles.’
Het roeren werd even gestaakt. Pfff. Slierten haar werden uit het gezicht geveegd en tussen duim en vingers teruggeleid in de banen waar ze uitgegleden waren. Een onderarm wiste het vocht van voorhoofd en wangen.
‘Bij Bonte thuis?’
Niki knikte.
Haar moeder staarde enige ogenblikken over Niki heen. Toen trok ze met een ruk haar schouders op en zei:
‘Nou ja, niet langer over piekeren, dat is 't beste’, waarna het oponthoud werd goedgemaakt doordat de spaan, met beide handen aangevat, de hele was in één keer omdraaide.
| |
| |
's Middags na school maakte Basje zich ijlings uit de voeten. Hij moest meteen naar huis riep hij en wapperde met z'n jack half aan langs haar heen.
Niki bleef staan onder de oude eik op het plein, kijkend naar de andere kinderen zonder ze te zien. Ze nam hun stemmen waar, zonder dat ze hoorde wat ze zeiden. Ze kreeg een oplawaai van Gerrit Mik, maar voelde niks. De kerkklok op de Grote Markt sloeg vier maal achtereen. Het drong niet tot haar door. Ergens in haar hoofd werd het schavende geluid opgeslagen van autobanden, die tot stilstand kwamen langs een stoeprand. Roerloos stond ze in de schaduw van de boom.
Toen, eindelijk, verscheen de onderwijzer op het plein, aan z'n ene arm een volle boekentas, over de andere z'n regenjas. Niki balde haar vuisten, kneep haar ogen dicht en perste haar lippen op elkaar. Geen enkele vraag was dom. Hij zei het zelf altijd. Klaar af. Ze keek weer op. Hij hield zijn pas in, een frons tussen zijn wenkbrauwen. Ze deed een stap vooruit.
‘Meneer?’
‘Ja?’
Vanaf de straatkant werd getoeterd. Er stond een groene Eend te wachten met een dame achter het stuur.
‘Ik uh... Weet U ook hoe laat het is?’
Hij zuchtte en keek op zijn horloge.
‘Bijna tien over vier’ zei hij, terwijl hij zijn regenjas van zijn arm over zijn schouder gooide, ‘je moet hier niet zo in je eentje blijven rondhangen. Kom, ga gauw naar huis.’
Hij gaf haar een tikje tegen het hoofd, haastte zich de auto in, die deinde onder zijn gewicht en boog zich over de dame heen. Waarschijnlijk gaf hij haar een zoen. Vervolgens reden ze schavend langs de stoeprand weg en verdwenen via de bocht bij de Spaarbank uit het zicht.
Tot klokslag half vijf bleef Niki nog onder de eik staan krabben aan haar wang.
Toen haalde ze haar schouders op.
Wat kon het haar ook schelen allemaal.
Toch zeker eigenlijk helemaal niks, toevallig?
|
|