Tirade. Jaargang 34 (nrs. 326-331)(1990)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 373] [p. 373] Jan Baeke Ommegang Iedere wandeling loopt uit op deze simpele bekoring: terug naar oude, getelde gebruiken. Soepel schoppen, snel achter de meiden aan. Kind zijn, zo oud als ik Durf op de muur helt voorover en lacht naar hem. De middag zet een kleine stap. Een sprong een vliegensvlug gebaar. Hij groet het dode kind de lucht en spreidt de armen, lacht. Nog wat bewaard van zijn plezier. (De dood is zoiets kinderachtigs) [pagina 374] [p. 374] Onder vreemde vlag De straat dringt tot mijn kamer door en ritselt tussen de gordijnen. Een onbestemde lach springt van de muren af. De middag geeft in dit vertrek stem aan een andere bewoner. Mijn hand schrijft onder vreemde vlag en leidt een ingebeelde man door een woestijn van meubelstukken. Een meisje tokkelt kringen in de wijn. De dagelijkse retoriek die speeltjes offert aan het brein. Voor mijn verweer is het te laat. Ik hang verlamd aan mijn bureau en merk dat wie ik heb bedacht mij aanstaart van de overkant. Hij wenkt de dag die ik verloor. Zijn hulpgeroep klinkt zwijgend in mijn oor. De straat is sterker dan de wijn. De straat vervliegt niet in de middag maar klimt het verleden binnen door een ingegeven hoofd. In het verleden heerst het woord. Het woord wordt tijd. De tijd wordt aan een andere dag beloofd. [pagina 375] [p. 375] Aan een reiziger Je merkt het maar je denkt het is voor anderen bedoeld het schuilende gemompel in de straten. De man die tussen hun gebaren past. Zie je niet hoeveel hij op je lijkt? Je ziet het niet - De vijand is hier en kent geen genade. Een raam licht op. Een man komt de hoek om. De vrouw uit het portiek laat je de afdruk in haar hals zien. Je ziet twee handen in een laatste poging maar zij stelt je gerust, antwoordt je onschuldigen, kinderen nog. Als omstanders zich tegen je keren helpt je de ontkenning niet. Ze vinden in jouw houding een gegronde reden. Vorige Volgende