Tirade. Jaargang 34 (nrs. 326-331)(1990)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 269] [p. 269] Carl Friedman New York Er kwam weinig wind van de zee. Wij stonden rechtop aan het water: jij in de jas van je vader, ik zwanger en mager ernaast, een beeld dat ik nog van verre herken, maar niet meer kan verklaren. Wel weet ik de straten erheen, de stoepen, de smalle portalen, een kind met een bal en een pet alleen op een plein tussen hekken, een man die gehurkt zat te slapen bij een hond en een thermosfles. Maar wij, hoe uit zo vele mensen op aarde juist jij en ik samen, waartoe wij daar waren, getwee, waarschijnlijk van ergens een tafel die wij deelden, uit blijkbaar een bed opgestaan en gegaan naar de kade, het is een verhaal zonder tekst, waarin de geringste gebaren iets ontkennen dan wel beamen, een toestand die ik moet raden: had ik je lief, geen idee. Er was weinig wind en veel water. [pagina 270] [p. 270] Hooglied Een kudde geiten was toen nog je haar, neergolvend van de Gilead. Je dreef die wilde massa met slechts één gebaar tesamen in een gladde zwarte wrong. Onvaster steeds de hand waarmee hij schreef: ‘Wacht nog een nacht op mij. Wacht nog een jaar.’ Het kind, dat in zijn komst geloven bleef, reikte jou de spelden aan en zong. Vorige Volgende