In welke stad ook woont iedereen in een dorp. Het onze is deze verdieping. Links van ons wonen Faye en Ruby al vijf en twintig jaar, we zorgen voor eikaars post en geven eikaars planten water gedurende vakanties. Hun kleine kindertjes, bij wie Tineke vaak koorts en wonden te hulp sprong, zijn nu allebei meer dan twee meter lang en werken in Florida. Rechts van ons woont Marina, een nogal prachtige Russische vrouw met man en zoontje, en een grote chow die blaft als 's ochtends onze New York Times voor de deur wordt neergekeild. Een huis verder woont Shena, ongeveer zeven, met haar lieve ouders, en nog verder woont Cathy met haar schuwe moeder en kordate vader. Shena en Cathy zijn vriendinnen geworden, zodat er voortdurend twee deuren dichtslaan en daartussenin ernstig gedribbel met speelgoed plaatsgrijpt en afspraken worden geroepen over het volgende halfuur. Ze dragen kleertjes - Cathy meestal een lang jurkje dat haar behoorlijk snoezig staat - die soms door iedereen in de buurt, ook mij, goedgekeurd moeten worden. Tegenover Shena woont een vrij oude dame die practisch haar pleegmoeder is geworden. Aan het andere eind van de gang woont Chris met haar aardige donkere man en leuke jongetjes, en links daarvan het gezin S met drie kinderen. Hun jongen heeft al sinds hij zoiets als acht was, een grote en lief-mooie vriendin. Een tijd lang had hij zich, met haar, op de wetenschap geworpen en we moeten nog wel eens met onze kopieermachine afdrukken van iets voor hem maken. Aan het eind van zijn wetenschappelijke loopbaan vertelde het stel mij dat ze door hun verrekijker een heel sterrebeeld zagen verdwijnen, en even later kwam het weer terug. Het zal wel een helicopter geweest zijn die het licht onderschepte, maar die belangstelling was te leuk om met een werkelijkheid te bederven.
De vriendschappen, in sommige van die dorpjes gesloten, overleven vaak de bedroevende afstanden tussen telkens weer verhuizende mensen. In Manhattan leefden twee moeders met dochters op onze gang, dertig jaar geleden, ze wonen nu in heel andere delen van dit eindeloze land, ondergaan avonturen die we nauwelijks begrijpen of nooit horen, en hebben toch nog af en toe contact met Peggy of met Tineke.
Vertel me dus niet dat je in een stad leeft, je woont met een klein handjevol mensen, ziet hun buitendeuren en soms hun binnenkamers, de kleur van hun ogen, de geuren van hun bestaan; en de rest van de stad die laat je maar gaan.
Op weg naar ons werk in Manhattan en naar huis is zelfs elke wagen van de trein in staat een dorp te worden, vooral als er iets geks gebeurt, een