Eenmaal herenigd met Odysseus, die twintig jaar ouder was geworden, wist Penelope: vanavond is mijn schemering leeg.
Tijdens de weken van de ontvankelijkheid woei het vrijwel onafgebroken, aanvankelijk uit het oosten - een peinzende, warme wind, en daarna uit het zuiden, westen en noord-westen. Ik leerde de windrichtingen herkennen aan het geluid dat de bomen om de tent maakten.
Van lieverlede begon de wind ook door mijn hersenen te waaien. Soms ging hij liggen, en dan hoorden we in de verte nog een ruis, van de Noordzee, en die had dezelfde uitwerking als de ondergaande zon: een eindigheid achter een eindigheid.
We wisten zeker dat wanneer ook die ruis zou gaan liggen, er nog een ruis hoorbaar zou worden - die van de zee achter onze gedachten.
Familie van Mozart. Stevens schrijft van Nietzsche dat het hem ging om de ‘deepness’ van de ‘pool’. (Pond, lake, pool zijn bij Stevens beelden voor verbeelding.) Stevens impliceert daarmee dat hij zich zelf met zoiets als diepte niet bezig houdt. Hem gaat het om de weerspiegelingen, om wat er met de vijver, en er in, en er op, te zien is, en wat je ondervindt als je de vijver beschouwt. Van verbeelding wil hij niet weten wat er achter steekt. Hij wekt ten ene male de indruk niet diep te willen, of te kunnen, gaan.
(Toch zijn zijn regels verre van naakt, zoals die van Kaváfis of Montale dat kunnen zijn.)
Sinopsis voor een personage. Hij weet dat hij op een bepaalde vroege ochtend van een bepaalde augustus een gedachte heeft gehad. Toen hij hem nog eens wilde denken, om hem op te kunnen schrijven, bleek hij hem vergeten te zijn. Het enige wat hem restte was een weergaloze zekerheid dat hij de gedachte gedacht had.
Het ergerde hem mateloos dat hij de juiste woorden niet kon vinden om die zekerheid mee uit te drukken, want hij kon het effect dat de gedachte had gehad nauwkeurig navoelen. De gedachte had hem vervuld van spijt, en tegelijkertijd tot achter zijn oren doen blozen, en een tinteling veroorzaakt ergens in zijn lies.
De man was twintig toen hem dit overkwam. Nu is hij tachtig. Er is geen dag voorbij gegaan zonder de gedachte gewijd aan het verlies, zonder de spijt, en zonder de tinteling in de lies. Steeds duidelijker was het hem geworden dat de verloren gedachte (die hij soms vergeleek met een vallen-