Tirade. Jaargang 32 (nrs. 314-319)(1988)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 545] [p. 545] Leonard Nolens Kier Laat dit niet alles zijn, dit leven stil en donker Als het maandelijkse bloeden van de vrouwen. Laat mij van iemand zijn, maar ook niet zo volstrekt Dat ik verdwijn, in haar, in hem, of weg moet gaan Omdat geen mens mijn menselijk gewicht kan tillen. Uit schrik voor mijn gezicht schrijf ik dit op. Altijd woon ik onderweg. Ik vind geen rust Bij mij, ben bang als jij mijn trage stap hoort branden Op de koude tegels in de gang naar jou. De deur gaat open. Zoenend en stom onderzoeken je lippen De sombere man die jou zwijgend staat aan te blaffen Met liefdesgedichten. Geef hem je bed. Laat alle deuren Op een kier. [pagina 546] [p. 546] Noordkant Als zij thuis is kan ik hier het zuiden horen. Zij is het licht dat mij zijn kern te eten geeft En straalt tot in de koudste hoeken van mijn leven. Alle warmte die ik ben komt hier van haar. Dat ooit een mens mij zo brutaal, zo helemaal Heeft aangekeken, met een blauw dat ging en gaat Tot op het botste van mijn mannelijke leegte, Dat ooit twee handen o zo gruwelijk intiem Mijn bloed gingen betasten, elke blote zenuw Van het kind dat er onvindbaar in mij sliep, Dat doet mijn oude dood nog pijn, dat maakt mij ziek Van geluk dat ik met haar niet delen kan. Als zij weg is blijf ik achter met de schaamte Van de jongen die zijn moeder wil bezitten, hurk ik Neer onder de rok van haar afwezigheid en neurie Onverstaanbaar de zoete ellende van mijn geboorte. Vorige Volgende