Tirade. Jaargang 32 (nrs. 314-319)(1988)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 553] [p. 553] Willem Jan Otten De prenelope Zij was zozeer met hem een paar dat zij er raar van werd en dacht: hiernamaals consumé, ik kom nog om, als hij nu gewoven was, of wijlen, kon hij niet volmaakter van mij zijn. Sta op, zei zij, en ga ter Odyssee. Geluk brengt kou, leven een idee. Ga weg, dan word ik buik om jou. Ga weg, verwek in mij Penelope. [pagina 554] [p. 554] Penelope en het hogedrukgebied Doden wij de schemering. Warme rug van hogedruk. Badminton speelt Penelope. Zwijgend onderschept de koningin slagen uit het niets, gissend naar de elleboog, de dij van hem die zij aan haar pink naar deze uithoek van haar tuin heeft meegetroond. Zij kent hem niet. Hij weet van niets, schim die slagen retourneert, phuf na koninginnephuf. Zij tellen niet. Er is iets wat haar kwelt, en daarom blijft de shuttle hoog, de shuttle tilt haar deze onschuld uit, deze wrede onschuld, deze hete onherkenbaarheid. Straks wordt de avond donkerder dan zij. Penelope speelt door om stil te mogen blijven, want het heetst van alles is de vrees voor nadering, voor wisseling van blik, voor wat dan raadbaar is aan heets, en daarom houden zij hun shuttle hoog en zijn volmaakt. Wie voor wie na wie jaagt wie vlucht wie dwingt wie knielt wie mond wie tong wie welke phuf dat is niet meer ontleedbaar, samen zijn zij zinnen zonder tussenpunt [pagina 555] [p. 555] en worden wat zij vreesden: paar, volmaakt een paar, denkbeeld tastbaar als de strakste tent, geste breekbaar als het ijlste web, en daarom daarom houden zij hun shuttle hoog, uit angst voor het volmaakte paar dat zij nu zijn, en voor de stilte die zal vallen feilloos als de stilte na de bliksemflits wanneer Penelope zal weten: met Odysseus was ik nooit zo paar, en word ik nooit zo paar, want paar ben ik alleen zolang hij uit het duister van zijn wereldzee mijn gissen kaatst, en mij tot kaatsen kaatst, o, vreemdeling, sla terug, en sla, tussen elke slag ben jij die ik verlang. [pagina 556] [p. 556] De intiemste zichtlijn Ik wilde jou en dat ik missen zou wist ik al voor het begonnen was. Jou willen is je missen. Het was missen op het eerste gezicht. Keek ik je aan, je werd een schaduw voor een vuur. Mijn laaiende kijken plaatste je op een toneel, in tegenlicht, en ik moest gissen naar de man daar binnen in zijn silhouet, heus, zelfs in bed, wanneer ik tussen je moedervlekken sterrenbeelden trok, was het alsof je lichaam iets verduisterde en ook je stem en je beramingen, alles maakte duisterder, en daardoor, vreemd, werd wat er laaide raakbaarder dan voorheen. Odysseus ver, ik heb je nooit gekend, en als ik je bedenk knijp ik weer samen en blindeer. Vorige Volgende