| |
| |
| |
Eva Gerlach
Gedichten
Broed
Een steen is hier gegroeid, god weet hoe. Uit
speelgoed misschien, uit de vergeten namen
van kleine behulpzame dieren, uit het geluid
dat wind maakt in een donkere kast. Uit tranen.
Een steen wit als de dagen voordat school
het licht uitknipte; glanzend, dichtbij grond,
roze doorgroefd en rond. Een steen om nooit
opzij te leggen, om lang in je mond
te dragen, om nog juist niet in te stikken.
doen dat met pasgeboren broed, tot het
te groot wordt en weg moet, of doorgeslikt.)
dat ik hen riep, ver voor hen uit en niet
van plan te blijven staan tot zij klaar waren
met stenen opwarmen tegen hun huid.
| |
| |
| |
Last
die haar de vorm van het binnenste van
haar tegen al het andere dichte hand
draagt zij zoals ik haar droeg
om wat ondraaglijk is te zijner tijd
lichter te maken. Een steen
vuist draagt zij rond en zij luistert
naar het geluid van de steen
tegen haar schuivende huid.
| |
| |
| |
Verhaal
‘Toen werden stenen dieren en het land
telde zijn wonden. Lucht en water vol
ogen en monden, het land begon uit te lopen.
Dieren dieren kom thuis, doe je vleugels open
en dicht, leg je neer in de holte
die je past zolang het nog kan.
Dieren dieren kom thuis, zwem twee spaden diep
binnen tussen de wortels en hou je klein,
wie groeide, wordt doorgesneden.
De stenen lagen toegedekt beneden
het gras, hun koude voeten liepen niet,
zij dachten hoe het was om dier te zijn.’
| |
| |
| |
Spel
Zij hinkelen met de steen.
Zij gooien hem neer en schoppen
hem voor zich uit van de een
naar de tien want daar hoort hij op.
Waarom wordt hij altijd zwaar
als een dichte deur voor mijn voet,
die slaapt als ik schoppen moet.
schrijft hij het woord dat kwaad
gaten brandt in de straat.
Waarom ga ik nooit opzij.
Maak mijn voeten los waar
ik sta, draag mij weg in je schoot.
Als ik het lees, ga ik dood.
| |
| |
| |
Trek
Hoor je ze, hoog, ze gaan weg.
Lijf in de glimmende tuin,
handen vol wortels en wormen,
roept Neem me mee neem me mee.
treft het de zaden, gesprongen,
kiemend in schimmel en zuur.
Hoor je ze niet, zegt de steen,
ving iemand ze maar voor altijd.
Hoor hoe ze krijsen. Ik hier.
| |
| |
| |
Zoek
Tijd laat mij los zegt de steen.
Gestreepte, gespikkelde tijd,
geblinddoekte tijd die mij gooit
Adem rondom en het stromen
raken hem niet. Geen hand die hem opraapt, geen bodem
anders dan die hem genomen
heeft uit zichzelf, geen snavel, geen voet die hem vindt.
|
|