Tirade. Jaargang 31 (nrs. 308-313)(1987)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 530] [p. 530] Anton Korteweg Gedichten Sprookje Hoe er, ergens in een ver land, een meisje was nog dat zo graag vergeet-mij-nietjes krijgen wou straks, als de koele schaduw van haar gouvernante eindelijk uit de serre weg was en hij kwam. Hoe, in een rieten stoel, met in het haar een lichtblauw lint, ze dan juist Anna Karenina las. Hoe jij en ik dat was. [pagina 531] [p. 531] Leiden-Den Haag 't Was koud. Je kwam me op het tuinpad met een ijsmuts achterna gehold, wat lief was en ik ook wel vond. Kuste me op m'n mond. Maar 's avonds had je me niet zien liggen, hoe erg ik toen je eigen warmte wou en nu nog steeds geen blauwe ijsmuts wil maar jou in dat ijskoude schuurtje van ons. Wie ben je toch, dacht ik, in Voorschoten nog maar, dat je wie je bemint met honger voedt? In Wassenaar al, dat er van ons allen altijd niet, of niet genoeg, gehouden wordt, te veel of fout. En, buiten adem in Den Haag, een uur of negen, wist ik dat niet alleen de liefde ons niet past maar zelfs, bij uitbreiding, het hele leven. Stalde mijn fiets. Kon er weer even tegen. Vorige Volgende