Tirade. Jaargang 31 (nrs. 308-313)
(1987)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 532]
| |
Jaap Goedegebuure
| |
[pagina 533]
| |
van de meeste Oostbloklanden natuurlijk al jarenlang bezig om hun levensomstandigheden op eigen houtje te verbeteren. Net als in Polen, Hongarije en Bulgarije is ook hier menigeen op zoek naar Westerse valuta, waarmee in speciale winkels goederen kunnen worden bemachtigd die via de normale distributiekanalen niet of nauwelijks te krijgen zijn. De zwarte wisselmarkt, door de autoriteiten getolereerd omdat al dat harde geld uiteindelijk in hun zakken belandt, floreert uitstekend. Er zijn in Praag zelfs straathoeken waar je je op het Damrak of de Zeedijk waant, zelfs nu de aangeboden waren geen verdovende middelen zijn, maar dikke papierbundels kronen die tegen dertig procent van de officiële koers van de hand gaan. Alles wijst er op dat de Tsjechische machthebbers ook de politieke tekenen aan de wand van het Kremlin hebben gezien. Op het moment van ons bezoek speelt het proces tegen de gebroeders Jiri en Pavel Wonka zich af. In naam is de rechtspleging openbaar, in werkelijkheid vindt het proces achter gesloten deuren plaats. De zaal is met opzet zo klein bemeten dat hij slechts plaats biedt aan de magistraat, de moeder van de verdachten en twee leden van de geheime politie die zich als ‘belangstellenden’ hebben gemeld en de beschikbare plaatsen op de publieke tribune hebben weggekaapt. Adhesiebetuigende aanhangers van Charta '77 moeten op de gang blijven staan, maar daar worden ze in ieder geval geduld. Na drie dagen van verhoren, requisitoir en pleidooi is de uitspraak een verrassing. Geen straffen in de orde van drie tot vijf jaar, zoals men had verwacht na de aanklacht van gezagondermijnende activiteiten en belediging van de staat (in werkelijkheid ging het om protesten tegen onrechtvaardige behandeling en discriminatie, en om het initiatief tot een eigen kandidaatsstelling bij de zogenaamd vrije, maar in werkelijkheid door de communistische partij gemonopoliseerde vekiezingen), maar respectievelijk één jaar en eenentwintig maanden. De bij de glasnost ten achter lopende officier van justitie gaat terstond in hoger beroep. Opvallend is de relatief geringe censuur die op de gevangenisbrieven van de broers wordt uitgeoefend. Zou de sarcastische verwijzing naar de passage uit Eisensteins Pantserkruiser Potemkin, waarin een matroos wordt bestraft vanwege kritiek op de aan boord geserveerde soep, vroeger terstond zijn geschrapt (na de revolutie is de soep per definitie altijd goed | |
[pagina 534]
| |
geweest, en wie zegt van niet is een reactionaire en subversieve bourgeois), nu is zelfs de censor al liberaal aan het worden. Of stompt de macht zozeer af dat men immuun raakt voor het ironisch citeren van geheiligde bronnen als Eisensteins monumentale film? Je zou het bijna gaan denken. In een land waar de brave soldaat Schwejk ook in de hoogste kringen een gerespecteerde held is, is alles mogelijk.
Nu we vertoeven op de geboortegrond van Milan Kundera, brengen we het werk van Tsjechoslowakije's beroemdste balling ter sprake. In het vrije Westen is zijn faam aan het rijzen naar een hoogte waarop de Nobelprijs binnen handbereik ligt. Hoe staat het met zijn reputatie aan het thuisfront? Onze gesprekspartners gaan er eens goed voor zitten. Kundera? Die hebben ze altijd al gekend als een gladakker, iemand die handig gebruik heeft weten te maken van de modes van het ogenblik zonder zich al te lang met iets te afficheren. Nu hangt hij de apolitieke scepticus uit, maar in de jaren voor '68 geloofde hij even fanatiek in de marxistische heilsleer als Daniel Cohn-Bendit of Rudi Dutschke. Op de tegenwerping dat Kundera toch de nodige moeilijkheden met het regiem heeft gehad en min of meer ausgebürgert het land heeft moeten verlaten, zodat hij weinig anders kon dan de hem aangeboden Franse nationaliteit accepteren, luidt het gedecideerde antwoord dat hij het uitreisvisum ook in de prullenmand had kunnen deponeren. De echte kritici van het bewind (waartoe men Kundera niet rekent, zeker niet nu hij in zijn Praagse tijd nauwelijks een gearticuleerde uiting van protest tegen het terugdraaien van de hervormingen heeft laten horen, en in een enkel geval zelfs de draak heeft gestoken met de acties van de dissidenten) hebben er altijd de voorkeur aan gegeven in Tsjechoslowakije te blijven. Ze zijn wijs geworden door het lot van Russische geestverwanten die even voor en na hun emigratie nieuwswaarde vertegenwoordigen, om vervolgens met onverschilligheid of zelfs met antipathie te worden bejegend. Men wijst op Erasmusprijswinnaar Václav Havel, die zich niet in Rotterdam wilde laten huldigen, uit angst dat bij terugkeer de grenzen voor hem gesloten zouden blijven, en op Solzjenitsyn die met geweld op het vliegveld naar Duitsland werd gezet. | |
[pagina 535]
| |
Men neemt Kundera niet zozeer kwalijk dat hij in zijn romans goede sier maakt met het thema van de repressie, maar verwijt hem vooral dat zijn weergave van de maatschappelijke realiteit na de Russische inval inadequaat en zelfs vervalsend is. Aan het slot van De ondraaglijke lichtheid van het bestaan laat hij het door de politiek geplaagde liefdespaar Tomas en Tereza uitwijken naar het platteland, waar de druk van het apparaat veel minder verstikkend is, zodat deze twee grotestadbewoners kunnen bijkomen in een rozekleurige sfeer van pastoraal en vredig leven. De werkelijkheid is lang niet zo idyllisch, houdt men ons voor. Dissidenten die in en om Praag actief zijn trekken tenminste nog de aandacht van buitenlandse correspondenten en Westerse diplomaten, die schendingen van de mensenrechten zoveel mogelijk rapporteren en daarmee de functie van waakhond vervullen. Dat maant de geheime politie tot behoedzaamheid. Wie zich echter in de buitengewesten tegen het systeem te weer durft te stellen, mag rekenen op een bikkelharde aanpak. De reeds genoemde gebroeders Wonka bijvoorbeeld hebben twaalf maanden zonder vorm van proces vastgezeten, en zijn in die tijd vaak ernstig mishandeld, zodanig dat een van hen blijvend invalide is. Ze waren dan ook afkomstig uit het Noorden van het land, en hadden bovendien het ongeluk van Duitse afkomst te zijn, wat in het huidige Tsjechoslowakije, in naam een door meerdere volken gedragen samenleving, gelijk staat aan een tweederangs burgerschap.
Een paar dagen later komt de discussie op de veelal kritiekloze bewondering die sommige intellectuelen voor zogenaamd linkse dictaturen koesteren. We citeren Karel van het Reve, die er op wees dat een dergelijke bewondering telkens weer wordt gefrustreerd door onthullingen over repressie of zelfs terreur, om zich vervolgens te fixeren op een frisse en schijnbaar nog onbedorven variant van Utopia. Zo was Rusland in de mode tussen 1920 en 1956 (het jaar van Chroetsjovs anti-stalinistische onthullingen), en daarna kwamen achtereenvolgens het Joegoslavië van Tito, het China van Mao, het Cuba van Castro, het Vietnam van Ho Tsji Min en het Cambodja van Pol Pot in de gunst. Er van afgezien dat men het Kundera best als verdienste zou mogen aanrekenen dat hij in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan zijn gal spuwt over dit soort modieuze | |
[pagina 536]
| |
verdwazing, moet er toch op gewezen worden dat er nog nauwelijks een intellectueel in het Westen is te vinden die met het Tsjechische regiem van Husak en de zijnen sympathiseert. Waarom dan niet krachtiger de stem verheven tegen de systematische schending van de democratische staatsordening die Tsjechoslowakije krachtens de grondwet nog steeds is, luidt de tegenvraag die men ons enigszins geprikkeld stelt. Lichtelijk gegeneerd (we komen immers uit een land waarvan de minister van buitenlandse zaken de bekroning van Havel niet zo opportuun vond) moeten we bekennen dat hier een mechanisme aan het werk is dat lijkt op het verschuivings- en verdringingsproces dat Karel van het Reve heeft aangewezen: dictaturen én strijders voor mensenrechten vormen slechtsnieuwswaarde zolang ze nieuw zijn. Na een korte periode van intensieve belangstelling, volgend op de oprichting, haalde Charta '77 pas weer de voorpagina's toen Havel met de Erasmusprijs werd geëerd.
Bij een bezoek aan een grote overzichtstentoonstelling van de Tsjechische schilderkunst tussen 1900 en 1950 worden we getroffen door één miniem teken van artistieke adhesie aan de politieke orde die in 1948, het jaar van de communistische coup, nog voor nieuw en revolutionair doorging. Van Jan Zrzavý, een van de vele etherische symbolisten die in het Tsjechoslowakije van voor de oorlog hebben gewoond en gewerkt, hangt er een klein doek dat een Russische tank op een leeg plein voorstelt. We vragen onze vrienden naar de betekenis van de titel. Tot onze verbazing blijkt hier niet de verkillende dictatuur te zijn verbeeld, maar de in het rood geklede vrijheid. Het is dat het schilderij is gedateerd, anders zouden we meteen hebben gedacht aan een impressie van de gebeurtenissen die in augustus 1968 andermaal Russische tanks op de Praagse pleinen brachten. Het is altijd hetzelfde liedje: als kunstzinnige dromers zich door het politieke bedrijf laten meesleuren maken ze meestal de verkeerde keus.Ga naar eind1. |
|