Tirade. Jaargang 31 (nrs. 308-313)(1987)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 366] [p. 366] Rutger Kopland In de winter I Hun schichtige hoofden in de mist, had ik niet geweten wie dat waren, ik had gedacht dat het niet meer was dan de droom van bij elkaar zijn in een weiland in de winter, maar ik wist het, ik kende hen. Ze waren gekomen uit een grijs verleden, aarzelden, en keerden daar in terug. [pagina 367] [p. 367] II Terwijl ze in de sneeuw staat valt de avond, wordt ze steeds meer klein en alleen, groeit om haar heen de wereld. Ze moet gaan. Het wordt nacht, het raam waarin ze staat wordt grijs en stil als een oude ets. Ze moet steeds meer gaan, maar ze blijft. [pagina 368] [p. 368] III Witte morgen waarin de sporen van wat vannacht is gebeurd. Wit woud dat vannacht een huis is geweest, maar nu. Het is morgen geworden, er is gekomen, geweest, gegaan. Het sneeuwt door dak en muren naar binnen, er zal niets zijn gebeurd. Vorige Volgende