Tirade. Jaargang 30 (nrs. 301-307)
(1986)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||||
Charles B. Timmer
|
1. | Het primusstel. Kindergedichten. Met tekeningen van M. Doboezjinski. Leningrad 1925. |
2. | De twee trams. Met illustraties door B. Eder. Leningrad 1925. |
3. | Ballen. Kindergedichten met illustraties van N. Lapsjin. Leningrad 1926. |
4. | De keuken. Gedichten voor kinderen. Tekeningen van V. Izenberg. Leningrad 1926. |
Mandelsjtams verzen voor kinderen zijn het best te omschrijven als ‘proeven van rudimentaire poëzie’. Ze zijn van een tot het strikt noodzakelijke
teruggebrachte eenvoud. Dit maakt ze dan weleens raadselachtig - althans voor grote mensen. Lees je de kindergedichten van Mandelsjtam, dan krijg je het gevoel van ‘dat kan alleen een kind begrijpen’.
Het schrijven van poëzie voor kinderen hoort in de Russische literatuur tot het handwerk van vrijwel alle dichters van naam. En daarmee bedoel ik niet rijmpjes of liedjes, maar echte poëzie van gehalte. Er zijn namen onder van dichters die vrijwel uitsluitend voor kinderen schreven en die hun roem als dichter daaraan te danken hebben, zoals bijvoorbeeld Kornej Tsjoekovski en Samoeël Marsjak. Daarbij moet ik er direct op wijzen dat hun voor kinderen bedoelde dichtbundels ook ten volle toegankelijk voor volwassenen zijn. Maar de vader die aan zijn kroost een kinderversje van Osip Mandelsjtam voorleest moet zich door zijn vierjarige zoon laten uitleggen wat het betekent.
Dit kan voor de autoriteit van de vader wat pijnlijk uitvallen. Dus bedacht ik: het is misschien aardig om voor het toch al zo gekwelde gezinshoofd op sommige van die gedichten van Mandelsjtam voor kinderen wat ‘variaties voor volwassenen’ te componeren. Zo krijgt de uiterst samengetrokken Mandelsjtam grondvorm het vertrouwde gezicht terug van het kindergedicht zoals het bij vrijwel alle Russische dichters voorkomt, van Poesjkin tot Daniil Charms.
Ik pak uit Mandelsjtams goudvissenkom bijvoorbeeld het volgende spartelende visje op:
of letterlijk vertaald:
Een klein kind kan hier urenlang mee bezig zijn, de volwassene daarentegen weet er dagenlang niets mee aan te vangen. ‘Stom gebrabbel om die hummels zoet te houden,’ zegt hij.
Maar dan geef ik ter morele ondersteuning van die onderdrukte klasse der hummels graag de volgende variaties op het thema:
De - volwassen - lezer moet er voor een juist begrip van de situatie op gewezen worden dat in dit gedicht ‘de handeling plaatsvond’ omstreeks de jaren 1925-1926, ten tijde van de reeds genoemde Nieuwe Economische Politiek in Sovjetrusland, toen na het barre oorlogscommunisme van de
jaren 1918-1922 de teugels ietwat werden gevierd - uit bittere noodzaak - en er tijdelijk wat meer vrijheid kwam voor het individueel initiatief van de ondernemer, toen het de speculanten, partijbonzen, gewiekste sjacheraars en opstrijkers (de violisten) naar den vleze ging en de rest (de blazers) naar geluk en welstand konden fluiten.
Een ander gedichtje van Mandelsjtam, waar het kind in zijn wereldje zich direct bij betrokken zal voelen, terwijl de door de wodka (of de afwezigheid van wodka) verzuurde volwassen Rus zijn schouders ophaalt, is het volgende:
wat letterlijk vertaald het volgende oplevert:
In de Sovjetunie zal - in 1925 - ieder ‘nog niet schoolgaand’ sovjetburgertje in dit versje ogenblikkelijk een prachtige plastische weergave van de klassestrijd hebben ontdekt. Maar de volwassen lezer denkt: ‘Je kunt wel merken dat die Mandelsjtam zelf nooit kinderen heeft gehad!’
Vandaar bij wijze van schijnwerpers deze variaties:
Op de aarde hebben altijd twee typen mensen rondgewandeld. In de Oudheid waren het de slaaf en de vrije burger, in de middeleeuwen de horige en de heer, in de Renaissance de onderdaan en de vorst, in de negentiende eeuw de proletariër en de kapitalist en in de twintigste eeuw zijn het de ‘homo sovieticus’ en de ‘homo ludens’. Een eigenaardigheid van de marxistische of leninistische ideologie is dat die nog star blijft vasthou-
den aan het onveranderlijke patroon van de negentiende eeuwse typering: de proletariërs blijven (als klasse) altijd en voor goed ‘proletariërs’, ook al bezitten de leden van dat proletariaat ondertussen twee auto's en een buitenhuis in Spanje of op de Krim. De kapitalist (als klassefenomeen) blijft ten eeuwigen dage ‘kapitalist’, ook al bestaat zijn kapitaal ondertussen alleen nog uit bankschulden en onaflosbare hypotheken. Laat men dit dogma vallen, dan verliest het begrip ‘klassestrijd’ immers terstond elke basis en alle zin. Hierbij wordt bewust geen acht op de realiteit geslagen: dat een proletariër alleen proletariër is en blijft zolang hij kookt van verlangen om - kapitalist te worden, d.i. in gekookte melk met schuim en velletjes over te gaan.
Het volgende gedicht werpt licht op het fenomeen van het pluimstrijken naar boven - naar de witte manchetten en het trappen naar beneden - op de besmeurde werkkiel:
in letterlijke vertaling:
In de Sovjetunie slaan kinderen die dit versje van Mandelsjtam lezen met de vuist op tafel. En wel speciaal om de laatste twee regels. Maar de onnozele volwassene spoedt zich naar de Lenin-bibliotheek op zoek naar citaten
waarmee hij het gedicht kan annoteren. Reden dus voor enkele variaties voor grote mensen:
Een welsprekender, een suggestiever beeld van de ‘keerzijde van de medaille’, anders gezegd, van het ‘dialectische proces in de maatschappij’, is moeilijk denkbaar. Zoiets grijpt je naar de keel (als je vijf jaar of jonger bent) - en hartgrondig stem je in met het sociale protest dat in de laatste regels ligt:
Ik had het over twee mensentypen op deze planeet: de hebbers (kapitalisten) en de niet-hebbers (proletariërs). Maar ik was niet volledig: er bestaat een derde type, dat van de intellectuelen. Dat zijn zij die in de permanente strijd tussen hebbers en niet-hebbers een merkwaardige dubbelrol spelen: enerzijds van de opjutters (Marx, Engels cs.), anderzijds van de ‘het-kanme-niet-schelers’, de ‘het-af-laten-weters’ - culminerend in de in toga's voortschrijdende prevelaars van ‘ons rijk is niet van deze aarde’.
Bij wie kunnen wij terecht voor het in beeld brengen van dit fenomeen?
- Bij Osip Mandelsjtam. Waar moeten wij ons voor het schouwspel ver voegen? In Mandelsjtams kinderkamer. Luister naar het volgende gedicht:
wat letterlijk kan worden weergegeven door:
Mandelsjtam had het goed gezien: iedere intellectueel is een fotograaf achter een ouderwets kiekkastje met een zwarte doek als gordijntje om
zich aan de achterkant af te schermen tegen het licht dat hij aan de voorkant zoekt. Een paar variaties bij wijze van nadere toelichting:
Soms is bij de Russen (ook bij de ‘Sovjetrussen’) de drang om te gaan filosoferen onbedwingbaar. Dat duurt dan tot diep in de nacht, tot de wodka op is. In de kinderkamer van de politiek krijgen wij bij Mandelsjtam een voorproefje van die eindeloze bespiegelingen (in de trant van: wat gaat er aan vooraf: de dichter aan het gedicht of omgekeerd? - Jij beweert: eerst is er de dichter en dan komt het gedicht maar hoe kan dat nou? het gedicht maakt de dichter immers eerst tot dichter? Als ik dan zeg: er is eerst het gedicht en dan de dichter - dan zeg jij: hoe kan dat nou? - dan is het gedicht gemaakt door een niet-dichter en dus geen gedicht, enz. enz.). Luisteren we maar naar Mandelsjtams kinderliedje waarin de ontologische vraag - waar ten slotte alles op aankomt - heel ad rem wordt gesteld: waar komen onder het communisme alle voorgespiegelde weldaden vandaan? Het versje luidt:
of in het Nederlands letterlijk:
Ook hier begrijpt de volwassene in de regel niet veel van. Misschien helpen de volgende variaties die hem met zijn neus op de vraag drukken:
De beste economisten hebben tot dusver geen antwoord op deze vraag kunnen geven. Het dichtst bij de waarheid komt wellicht nog de veronderstelling: uit het smachten van de dorstigen.
Nu begint het langzaam ook de minst intelligente volwassene te dagen dat die Osip Mandelsjtam zijn kindergedichten niet zo maar als grappige of grappig bedoelde rijmpjes voor kleuters maakte, maar dat zij een ‘ondertekst’ bezitten, een geheime boodschap of een geheime vraag, dat zij niet in het gewone Russisch van de Pravda zijn geschreven, ook niet in lieve of leuke kindertaal, maar dat zij gezet zijn in dat merkwaardige idioom dat wij aanduiden met de term ‘aesopisch taalgebruik’Ga naar eind2.. Het blijken gedachten, gewikkeld in met toespelingen gekruide zinnen, in gezegden met een dubbele bodem, in het ‘dag lieve vriend’ dat een ondertoon heeft van ‘barst ellendeling!’ En onze goede en volwassen Rus merkt eindelijk dat hij bezig is een dichter te lezen die in kinderkleertjes gestoken verzen schrijft waarin hij gedachten en gevoelens uitspreekt, en vragen opwerpt, die de doorsnee Rus zelfs in zijn slaap niet waagt te formuleren.
Om bepaalde gedachten, overwegingen, bespottingen, kortom, dat wat niet gezegd of geschreven mag worden, te verpakken in kinderliteratuur is voor de schrijver een aantrekkelijk alternatief, omdat hij weet dat pogingen tot censureren in deze categorie een grote kans maken door de censor zelf te worden afgewimpeld: de man zal vrezen zich te blameren door bemoeienissen met zulke onbenulligheden als kinderrijmpjes en hij wil zich niet graag belachelijk maken door in dit laatste versje bijvoorbeeld de vierde regel ‘breek het glas niet!’ te schrappen als zijnde politiek verdacht en klinkend als een waarschuwing: ‘Dissident! gooi niet je eigen glazen in, doe dat bij je opponent!’
Ik had het zo even over drie mensentypen die hier op aarde ronddwalen op zoek naar erkenning: de proletariër, de kapitalist en de intellectueel. Maar ik heb me opnieuw verkeken: er hoort nog een vierde type bij en dat heb ik over het hoofd gezien. Liever gezegd, over het hoofdje gezien, omdat het gaat om hem, op wiens hoofd per slot van rekening alles neerkomt: het
kind. Want, zoals Osip Mandelsjtam het in zijn bekende geschrift het vierde prozaGa naar eind3. formuleert: ‘Kinderen moeten ons werk immers voortzetten, het voornaamste voor ons ten einde zeggen - terwijl hun vaders zich voor drie geslachten vooruit aan de pokdalige duivel hebben verkocht.’
En, komt het zo ver dat in deze wereld vol valse voorstellingen een volwassene niet meer weet wat ‘kind’ betekent, - ook dan nog kan hij een laatste poging doen om bij Osip Mandelsjtam zijn licht op te steken. Dan hoeft hij alleen maar hardop dit kinderversje van de dichter voor te lezen:
of woord voor woord vertaald:
wat door de volgende variaties ook tot volwassenen zal kunnen doordringen:
Wat de vierde regel van deze variatie aangaat, - ik heb er dikwijls een proef mee genomen - een kind (onder de vijfjaar) klapt terstond in zijn handjes en kraait: hoera!
Maar de sociaal bewuste en politiek rijpe volwassene breekt pas diep in de nacht in bulderend gelach uit, wekt zijn vrouw en roept: ‘Weet je, die vierde regel, ha-ha..., die moet je van achteren naar voren lezen!’
- eind1.
- Osip Mandel'štam. Sobranie sočinenij, tom i. Washington dc, Inter-Language Literary Associates, 1964. - p. 166.
- voetnoot*
- De uitdrukking ‘snimaj skoreje’ heeft een tweede betekenis van ‘trek (de doek) gauw van je af!’
- eind2.
- De belangrijkste en meest recente publicatie over dit onderwerp is Lev Loseff, On the Beneficence of Censorship. Aesopian language in modern Russian literature. Munchen, Sagner, 1985. Het gaat hierin voornamelijk over werken die zich aanbieden in de vermomming van historische romans, verhalen over exotische gebieden, als ‘science fiction’, als ‘vertalingen’. Ze kunnen pretenderen voor kinderen te zijn geschreven, of voor een selecte groep van vakgenoten.
- eind3.
- In de reeks ‘Russische Miniaturen’ verscheen: Osip Mandelsjtam, De Egyptische postzegel. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1978. Daarin staat de bijdrage Het vierde proza, pp. 113-129. Het citaat staat op p. 120.