Tirade. Jaargang 26 (nrs. 272-283)(1982)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 720] [p. 720] Theo de Jong Zes gedichten Stilte na de storm Er is van de bomen niets over dan lange vingers waar wolken op zuigen. Bladeren op de grond als kleren in de storm van vervoering afgeworpen. Wind snijdt zich aan takken. Geen aaien meer, het opzwepende zwaaien en draaien, het laaien van verlangen, de storm van vervoering is voorbij, huilt, lacht de wind? [pagina 721] [p. 721] Winter Zon schittert in de met rijp voltooide bomen. Na maanden groen, radeloos waaien de witte stilte bereikt. [pagina 722] [p. 722] Op zolder Lege ochtend, wakker worden in een onbekend bed onder donkere dekens. Langzaam daagt verbazing: weer heeft het verlangen het verlangde laten liggen. Een klein raam groot genoeg voor wolken. De stad staat op. Ik kleed me aan tussen afgedane dingen, sluip de trap af. De stad tevreden betredend voel ik dat wat verlangen liet liggen verlangen was. [pagina 723] [p. 723] Ongedeeld Vroeg in de morgen kwetteren eksters ons wakker. Even een arm om elkaar, ontevreden gemompel. Onze huid is warm, voor de kilte van de ochtend, de verkoeling van jaren bij elkaar ongevoelig. Nooit zijn we zo bijeen als wanneer wij het niet weten. We draaien ons om, terug naar alleen, ongedeeld leven, nog even. [pagina 724] [p. 724] Kinderen in de tuin Ze spelen bars en bazig, jatten met een jaloezie om jaloers op te zijn elkaars poppen, kibbelen, koken tevreden hun lege potje. [pagina 725] [p. 725] Eastbourne, zomer '76 De zee ziet ziek van zoveel zomer, grauw als de bejaarden die met hun kleren verkleefd in een ligstoel logeren en de godganse dag wachten op de volgende, een krant op het gezicht dat iedereen uit heeft. Het bloot vertoon van lichaam gaat langs hen heen, het paraderen en negeren, vragen en plagen. Ieder zijn eigen terrein. Hoop en herinnering hebben geen grens. Vorige Volgende