Tirade. Jaargang 26 (nrs. 272-283)
(1982)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
[pagina 222]
| |
In de tijdkloof
een gedachte,
tot de eeuwigheidsschrik
haar omverwierp.
Wat dan komt
is niet slaap
maar skelet.
Maar dat weten
de verstaanders.
| |
[pagina 223]
| |
Lang of kort is de tijd,
en het ware
dat gebeuren zal
heet sterven.
Daarna ben je
op één lijn met
de aarde, de hemel,
die van elkaar niet weten.
(Maar wie ben je dan nog?)
Wat betekende dat eigenlijk:
geboren, om tijd te baren
in het waagstuk bewustzijn -
waarom ‘ik’?
| |
[pagina 224]
| |
Je sterft op
je gemak of toevallig.
De aarde, waar je thuis bent,
verbergt de
stomme lang,
die woorden maakte,
door klanken vrouwelijk verleid
en kleuren van een planting
in het niets.
(Je wilde toch
ogen nog hebben
en oren bij de
sterre-ondergang.)
| |
[pagina 225]
| |
DIE tekent muggen
in de lucht. Die schrijft
de zwaluw, jaagster,
in mijn ogen. Die
laat je schrijven. Die,
tamelijk helder, streept door.
Die streept de schrijver door
als het zover is.
| |
[pagina 226]
| |
Naar het einde kijken,
de tekst zonder woorden,
woorden leidden daarheen
(haast tot daar),
ze hielden hun pas in,
nee, ze verlamden
in hevig hartzeer
om dat allemaal.
| |
[pagina 227]
| |
Ik overzie het nu.
Het uit zich
in de zwerm van zonnen.
Genoeg is dat
en wat hier lijden heet:
genoeg.
Ik hoefde het niet te zien,
vergeten zal ik immers,
licht en duisternis en ook mijn aardse hemd.
| |
[pagina 228]
| |
Het
geschrevene, het
geschreven geschilderde,
als de spiraal,
dromerig,
dat wat ik doe
zolang ik zintuiglijk
begrijp.
Maar kort
is de tijd.
Grafher
bevreemdt je vaak
je eigen hand.
En:
iets dwaas',
vraag je, wat dan,
als deze ster eens
verpulvert en
het verschrikkelijke plan,
waarin jouw
hart toch was,
de vrucht der vruchten
is.
| |
[pagina 229]
| |
Omdat ik niet weet
wat ik ben
van huis uit
moet ik
gedachte zijn.
Impuls-
loos
hult zich
zelf in raadsels
zijn.
|
|