Tirade. Jaargang 26 (nrs. 272-283)(1982)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] J. Bernlef Vijf gedichten Stervende kamerlinde De plant gaat dood hij heeft het onherroepelijk besloten laat fier zijn bladeren hangen naar de grond wie hier gezond blijft wil hij wel eens weten of wat de tafel van de stoelen vond. De plant gaat dood wie riep hem te besluiten ik bied geen enkele weerstand meer doorzichtig teer keert hij zijn binnenkant naar buiten. De plant gaat dood heeft blad voor blad besloten af te vallen, weg te slanken tot een schaduwbeeld van zijn begin ik sta nog half in het licht hij gaat er niet meer tegenin. [pagina 65] [p. 65] Gesprekken in een park Wachten met eten is 't ergst wat had je dan verwacht, geen idee maar zo vermagerd in zeven weken je zit ermee, op je dooie eentje gedekt voor twee maar toch we hebben nog gelachen en sprak hij over een te ondernemen reis vaak vergeet ik het dan helemaal en branden de aardappels aan Italië, Michel Angelo, Leonardo maar Herbert haalt de zomer niet komt hij nog thuis dan halen we chinees. [pagina 66] [p. 66] Kerkhof in Beerta Voor Olga, voor Bernard Tsitske en Jelle Boender, Gerard Akerveen en Nintje Sim geen vin verroerd in vijftig jaar in rechte rijen naast elkaar Zoals zij ook eens woonden in dit dorp dat ik op een zondag als bij toeval vond kaarsrecht en uitgestorven. Er stond een oude kerk waaruit traag gezang opklonk Ik luisterde ernaar en las hun namen, hoe lang zij bleven stug en onverzettelijk uit hun mond kwam het gezang als uit de grond ‘Gij spoelt hen weg; als een slaap in de morgen zijn zij, als gras dat opschiet, bloeit en weer verdort’ De tuinman (ook in de kerk, zijn huisje zit op slot) waakt onder de auspiciën van God met verse bloemen over alle graven Alsof hij propaganda maakt met een eigen floriade voor een dorp van dezelfde naam maar dan wat minder recht en schuldbeladen. [pagina 67] [p. 67] Drijfhouten huis In zijn gevecht tegen de bierkaai bouwt hij zijn huis, plank voor plank dag na dag, met wat de zee hem bracht Latwerk, zelden waterpas, houdt het vensterglas zo'n beetje vast, de treden op hun plaats, geen timmerman die het hem na zou doen zo schots zo scheef. Zijn huis is een verslag over hoe het gisteren was met een mogelijke uitbouw naar vandaag, spijkers glinsteren in het gras De dagelijkse oogst aan drijfhout bepaalt hoe het verder gaat en wat er morgen staat een brandtrap of een nieuw hiaat Want soms breekt hij iets af omdat het anders gaat en drijfhout, eenmaal opgeraapt en meegenomen, moet worden ingebouwd. [pagina 68] [p. 68] Zelfportret Helder als een skelet steekt de landtong 't water in met de kont tegen de krib keert men de wind en 't trage slib met simpel timmerwerk weerszij het lage licht Al heeft iedere schaduw een gezicht elke lichtspikkel zijn eigen leven niemand taalt hier naar maar buigt als 't uitgebloeide pluimgras met de meeuwen mee en spiegelt zijn weerbarstige konstrukties aan de zee De huizen met dekspanen huid kijken muisgrijs op de duinen uit en voelen het stuiven aan hun voet (of voeten want hun trappen zijn talloos en leiden nergens heen) zij zijn voor 't seizoen gesloten Licht uit 't lood geraakt maar niet geslagen wachten zij kalm de winter af vangen als vogels iedere windstoot met hun planken op, verbouwen zoute lucht tot ranke eenmanstorens de witte horens op hun dwarse dak. Vorige Volgende