wel uit zijn schuilkelder te voorschijn is gekropen, terug te keren om in duikvlucht nog één of twee resterende bommen te deponeren. Zijn rhythme is dat van een wel systematiese, maar nooit tot een methode te herleiden contrapunt: het systeem is er, doch onttrekt zich aan een volledige analyse. Ik houd het voor mogelijk, dat aan Hermans zelve dit systeem, dat hij zo onnavolgbaar toepast, deels onbewust blijft.
Is Hermans met niemand in Nederland, tijdgenoot of niet, te vergelijken, buiten Nederland zie ik een sterke verwantschap met Céline die, op zijn beurt, met geen andere Franse schrijver valt te vergelijken. Céline is, paradoxaal gesproken, eigenlijk geen ‘Frans’ schrijver, en zo ook is Hermans, mutatis mutandis, eigenlijk geen ‘Nederlands’ schrijver: zijn motieven zijn vaak aan Nederlandse toestanden ontleend, doch zijn thema heeft niets Nederlands in de provinciale zin.
De carrière van Hermans is bemoeilijkt geworden, doordat hij in het persoonlijk en maatschappelijk verkeer een hoogst abjekt individu is, dat in zijn - overigens zeer onderhoudende - polemiek voor geen verzinsel, laster, of vervalsing van teksten terugdeinst, mits hij er zeker van is dat het uitgekozen slachtoffer zich niet adequaat kan verdedigen: zedelijke moed is niet bepaald Hermans zijn sterkste zijde.
(Terzake bijvoorbeeld De Tranen der Acaciaas, waarvan indertijd het manuskript als obskeen door De Bezige Bij en Meulenhoff werd geweigerd doch door Van Oorschot werd uitgegeven, publiceerde Hermans een brief van mij, waarin ik hem mededeelde bij De Bezige Bij voor het boek gepleit te hebben. De belangrijkste zinsnede uit die brief heeft Hermans gemakshalve enzonder enige redactionele aanduiding uit de geciteerde alinea gelicht, omdat ik uit die zinsnede àl te sympathiek en àl te pro-Hermans te voorschijn zoude kunnen komen. Vervalsen mag, als het nuttig blijkt: een communisties leiderschap zoude Hermans op het lijf geschreven zijn.)
In Nederland moet een goed schrijver per tradietsie tevens een goed mens zijn. Het inzicht, dat men heel goed het werk kan waarderen van iemand, voor wie men de deur op de knip houdt als hij op de stoep staat, is in het Vaderland nog onvoldoende doorgedrongen. Ik lees Hermans altijd met veel genoegen, en zolang hij geen vriend van me is en ook geen familie, is er niets aan de hand.