Tirade. Jaargang 25 (nrs. 262-271)
(1981)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 611]
| |
Freddy de Vree
| |
[pagina 612]
| |
de punten 0, 20, 40, in de symboliek aangeduid door de taalstructuur (waarover verder meer).
Wie de structuur achterhaalt, en de tekst leest met inzicht in de gehanteerde blauwdrukken, komt tot een ander soort begrip dan dat van de stylistische waardering of emotionele samenhorigheid. Hermans sluit begrip op basis van gevoelens zelf uit: De gevoelens die hem gebracht hebben tot het zeggen van de woorden Ik begrijp (die literaire tekst) kunnen we niet navoelen, en dan nog is het ook de vraag, of zeggen iets te hebben begrepen, ooit gerechtvaardigd kan worden door gevoelenS.Ga naar eind3. Begrip stoelt niet op sympathie, wel op het begrijpen van een argumentatie, het doorzien van een structuur: Aangenomen dat het begrijpen van veel poëzie niets anders kan inhouden dan het besef dat er bepaalde gevoelens door zijn opgewekt, moet toch erkend worden dat het begrijpen van zoiets als Wittgenstein's stellingen bovendien zou kunnen leiden tot een beoordeling van wat erin betoogd wordt of zelfs een bestrijding ervan op goede gronden.Ga naar eind3. In de romans van W.F. Hermans gaat het om wat anders dan het bekomen van inzicht in de mogelijkheden van de logica; begrip gaat in zijn romans gepaard met wanhoop. De personae, die nog niet zijn gekomen tot begrip, tot het inzien van hun toestand, handelen in een staat van verdoving, van illusie. Wanneer de Hollandse dichter Sebastiaan Klok uit het land van boer Koekoek tot bij de Niagara Falls trekt, illustreert het falen van de electriciteit in dit land van moderne horloges ook het falen van de held. Hij komt tot het volgend begrip: In de tuin stond een bord Save Electricity! O, daarom dus bibberden de lampen in Toronto overal zo. De centrale was overbelast. Alles begreep hij, geen enkel raadsel bleef er over.Ga naar eind4. De mechanische piano en viool haperden bij het uitvoeren, na inworp van een dubbeltje, van Dichter und Bauer, maar in de niet-mechanische klokketoren in Canada wordt Wiens Neerlands Bloed gespeeld. In tennis gelden regels zoals het al dan niet raken van het net, al dan niet doen belanden van de bal binnen het afgebakend gedeelte, enz. Snelheid, kracht, goed plaatsen van de bal zijn nodig, maar niet alleenzaligmakend. Wie in Wimbledon met snelheid, kracht en goed mikken met rake slagen een voor een zijn tegenstanders doodklopte, kwam wel terecht in het | |
[pagina 613]
| |
Guinness Book of Records, en in de gevangenis, maar werd nooit kampioen. Nu kan men in een tennismatch de prestaties van de spelers appreciëren; andersom kan men, bij het gadeslaan van de virtuoze prestaties, bewondering ervaren voor wie ooit de spelregels uitvond, de persoon die het model, de structuur, ontwierp: alsof in het model al voorzien waren de virtuoze spelcombinaties. Het schaakspel, onder meerdere spelen, noopt tot een analoge vergelijking. De idee van de Schepping, gekoppeld aan de Tien Geboden, biedt een analoog cosmisch spelreglement (dat i.t.t. het sportreglement nooit correct wordt toegepast). Op de mens weegt in onze beschaving zwaar de last van het Geloofsreglement; maar vragen omtrent spelen stelt de mens zich zelden. Wittgenstein deed dat wel. Niet alleen houdt het model van een spel de varianten in, zelfs het verlangen naar het spelen bevat een premonitie van bepaalde aard. Dit aspect boeide Wittgenstein: cfr Philosophische Untersuchungen, o.m. 68-71. Tevens omvat het model inherente zekerheden: Uber Gewissheit 346: Wanneer ik iemand bij het schaken probeer mat te zetten, kan ik niet twijfelen dat de stukken wellicht uit zichzelf hun posities verwisselen en dat terzelfdertijd mijn geheugen mij parten speelt zodat ik het niet merk.
Een wedstrijd volgen waarvan men de spelregels niet kent, is als het bijwonen van een ontoegankelijk, onbegrijpelijk ritueel. Hermans' romanconcept lijkt te berusten op spelregels door de toepassing waarvan geloofwaardig wordt gemaakt dat sport en wedstrijden berusten op verkeerde afspraken, misverstanden en, uiteraard, corruptie. Hierbij dient opgemerkt dat Hermans als romancier enigermate verschilt van Hermans als essayist of columnist. Het is hier niet de plaats om verder in te gaan op het concept van ‘ego’ bij Hermans, dat al vroeg als thema in zijn werk voorkomt. Sebastiaan Klok, over wie we het net hadden, trekt door Canada als ware hij een dubbelganger van de auteur, tot hij stoot op niemand minder dan dr. Herman F. Williams, psychiatrist. In het prachtige stuk Narcissus bedrogenGa naar eind5. schrijft Hermans (ironisch | |
[pagina 614]
| |
genoeg als Bijkaart) over het waarnemen van het ware zelf als een ander, dankzij de visuele echo van video-apparatuur die het onmeetbaar dunne heden een dikte van negen seconden (geeft). Hermans heeft het thema van identiteitservaren in crisisperiode vrij volledig behandeld in De Donkere kamer van Damocles. Osewoudt meent het bestaan van Dorbeck te kunnen bewijzen via een foto van hen beiden genomen in een spiegel. Op zoek naar een nieuw persoonsbewijs, ontvangt hij dat van ene Meinarends, vriend van Moorlag, die in de Spiegelstraat woont. Spiegelnaam voor Meinarends in de roman is die van Mijnhardt, enz. Als Osewoudt in een telefoongesprek een pseudoniem moet verzinnen, Van Blaaderen, blijkt dat net de naam te zijn van zijn tegenspreekster, enz.
Hermans als romancier en ontwerper van modellen lijkt op de Hermans die in het dagelijks leven verzot is op het bestuderen, zo mogelijk verzamelen en herstellen van machines met raderwerken. De columnist-essayist Hermans daarentegen onderscheidt zich van de romancier door het uitdrukkelijk streven naar gelijk. Beide soorten interesse blijken soms psychisch onverenigbaar; de auteur heeft me ooit toevertrouwd (moge hij zijn mening herzien!) dat hij de vervolgen op Herinneringen van een engelbewaarder, de delen Een bad van bidden en Een hemel voor de bozen niet schrijven zal, omdat de disputen rond Weinreb die periode van de bezetting, waarover hij opnieuw onderzoekingen zou moeten doen, voor goed vergald hebben. Er zijn dus bij hem ook motivaties en remmingen aanwezig, die niet die van de ‘romancier’ (als fictief, losstaand element) zijn. In zijn roman richt hij zijn betoog niet op het belichten van de eigen visie op een concreet punt, maar schematiseert hij particuliere gebeurtenissen, met het oog op het al dan niet doen samenvallen van dit schema met dat van de algemene gebeurtenissen. Het algemene kan behoren tot de bespiegelingen van de lezer: is Dorbeck God?, een produkt van Osewoudt's verbeelding?, de projectie van zijn super-ego?, etc. Zeker is alleen dat Osewoudt iemand is, waarover Hermans betoogt: Onder deze omstandigheden (= waarin de oude onzekerheden van het taaldenken in stand blijven) kan het bestaan dat iemand zichelf tegen | |
[pagina 615]
| |
komt en niet herkent of een ander ontmoet en meent zichzelf te herkennen.Ga naar eind2. Ruimer over de roman, schrijft W.F. Hermans: Ik beschouw de roman eigenlijk als een soort gelijkenis, die past bij een bepaalde filosofie, bij een bepaald wereldbeeld.Ga naar eind6. Een parabel? Hermans heeft zijn mening omtrent geldige uitspraken het helderst uiteengezet in Wittgenstein in de mode. Hij legt het logische empirisme a.h.w. met hand en tand uit: Wil een uitspraak zinvol zijn, dan moeten de termen waaruit zij bestaat ‘verbandbaar’ zijn, d.w.z. in overeenstemming met een systeem van stellingen. Verder: (De Wener Kring) zag dat de gebruikeljke filosofieën uit onverbindbare stellingen waren samengesteld: de metafysica, de ethica en de esthetica. Voorts allerlei stromingen als: kantianisme, neo-kantianisme, hegelianisme, cultuurfilosofie, levensfilosofie, existentiefilosofie en psychologisme en welke metafysische varianten nog meer kunnen worden aangetroffen in de kolossale papierberg die Het Westerse Denken wordt genoemd.Ga naar eind7. Hermans theorie van de personificatie waarin alles wat gebeurt en alles wat beschreven wordt, doelgerichtGa naar eind1. zijn moet, mag m.i. worden gezien als analoog aan de noodzaak van verbindbaarheid, die geldt voor de termen van een uitspraak: alles wat gebeurt, moet verbindbaar zijn met het model van de roman. Dankzij het hanteren van zulk een model kan de romancier Hermans zich beroepen op een intersubjectieve methode, door hem gecreëerd, die de beschrijving van de wereld mogelijk maakt. Binnen dit model evolueren personae, die in een of ander opzicht raakpunten vertonen met de echte Hermans. In Mandarijnen op Zwavelzuur heeft Hermans (wééral hij) duidelijk omschreven hoe hij met zijn romanmodel omspringt. Zijn roman Ik heb altijd gelijk bevat de transpositie van een autobiografisch gegeven: op 14 mei 1940 werd Hermans' zuster Cornelia doodgeschoten door een oudere neef, een politiefunctionaris die daarna de hand aan zichzelf sloeg. In de roman duiken op Leendert en Debora. Hermans in zijn kommentaar: De twee plegen bovendien zelfmoord na de capitulatie van Nederland in mei '40. Waarom? Er zijn vele motieven voor te bedenken, maar geen enkel klinkt eigenlijk overtuigend. (...) Een motief is ogenschijnlijk: protest tegen de Duitse overweldiging, het vertrappen van de ‘menselijke waardigheid’ door de vijand.Ga naar eind8. | |
[pagina 616]
| |
Ook Ter Braak pleegde zelfmoord in die periode; Hermans zal Ter Braak meermaals, verpersonificeerd als Otto Verbeek, in zijn fictie wat smalend behandelen. De eigen complexe emoties omtrent de halve zelfmoord van zijn zusje verwerkt hij in de roman, n.a.v. een foto, die met nagenoeg hetzelfde verweer van het zusje, voorkomt in Fotobiografie. Citaat: Er is een foto van toen wij (= Lodewijk en Debora) klein waren. Haar hoofd is een wazige vlek. Zij hield haar hoofd geen ogenblik stil. Ja, ik zal wel op broertje passen, ja ik zal wel op broertje passen, ja ik zal wel heel goed op broertje passen.Ga naar eind8. Hermans commentarieert: De zin van deze tirade is, dunkt mij, voor ieder die niet in slaap gevallen is met een opengeslagen deel Ter Braak, d.w.z. Scheler, over zijn gezicht, duidelijk genoeg. Er staat: die aanhangers van de menselijke waardigheid die zo graag op anderen willen passen, ze houden zelf hun hoofd niet stil, met al hun opwinding. Ze komen als een wazige vlek op de foto. Maar nee, zonder meer schijnt dat niet te kunnen worden begrepen. Je moet het nog eens dubbel en dwars uitleggen met de aanwijsstok in de hand.Ga naar eind8. Nog even verder beklemtoont Hermans: Zowel Gertie, de ‘pleegzuster’ (in dubbele betekenis van verpleegster en namaak-zuster), als Debora, de echte zuster, zijn ouder dan Lodewijk zelf. Ze zijn allebei aantrekkelijk, allebei toegerust met brillen en dergelijke parafernalia. Toch hebben maar weinig critici deze verwantschap doorzien. De wederverschijning van Debora, de echte zuster, na de aftocht van zuster Gertie, zal voor hen zodoende geen knaleffect zijn geweest. Ach, wat jammer.Ga naar eind8.
De belangrijkste romans van Hermans - meermaals ook zijn verhalen - zijn gestructureerd volgens dit patroon van homoniemen, spiegelsituaties, parallelle symboliek en wat Hermans zelf noemt ‘ideële rijmen’: Ik plan dat niet eens, het komt als een golf van gevolgtrekkingen over je. Dat is niet eens een kwestie van je vak - dat is een kwestie van groot genot. Als ik voel dat ik een bepaalde passage die ik geslaagd vind, nog geslaagder kan maken door bijvoorbeeld twintig pagina's eerder (cursief FDV) een passage te plaatsen die ideëel er op rijmt (...) rijmt via een omweg, twee dingen die, laat ik zeggen pas in het onderbewuste van de lezer contact maken, geen oppervlakte-contact.Ga naar eind9. Het ideële rijm van Hermans is een amplificatie van het systeem van | |
[pagina 617]
| |
overeenkomsten dat hij in zijn basisschema incalculeert. Maar de hechtheid van die koele berekening belet geenszins, dat ook hier onbewuste structuurversterkingen ‘als een golf van gevolgtrekkingen’, maar dan ongemerkt, in de tekstlaag doordringen. Het meest frappante voorbeeld is de symboliek van de dochter Parel, uit Talloos veel miljoenen, waarover verder meer.
Analoog aan de structuur Debora/Gertie, bril/bril, wazig op de foto/etc van Ik heb altijd gelijk kan men de roman De tranen der acacia's lezen: de mislukkeling Arthur is door zijn vader achtergelaten in Holland, waar hij opgroeide naast zijn halfzuster Carola. In de figuur van een andere mislukkeling, scheikundeleraar Oscar, treft Arthur een tweede vader, een tweede half-vader aan, en in de vrouw van Oscar, de Tsjechische emigrante Andrea, een minnares. Carola, Arthur, Oscar, Andrea en de mensen rondom hen worden gevat in een imbroglio, uitgelokt en aangewakkerd door de verhalen die iedereen toen continu verzon in een wazig en haast mythisch beleven van de weerstand tegen de Nazi's en het zich behoeden voor verklikkers. Arthur's minnares spreekt hem toe met een Tsjechisch accent, zijn Brusselse neef Lucien in francofoon Vlaams. Arthur heeft geen vaderland, wel twee halve vaderlanden, Nederland waarvan hij niet houdt, België waar hij niet welkom is. Tevens heeft hij twee halve vaders, en twee half-zusters met wie hij geen vertrouwelijk contact kan leggen of behouden. De verbindbaarheid van deze elementen, hun samenvallen in een coherente structuur, hun wederzijdse versterking door een ideëel rijm, dragen bij tot de emotionele, epistemologische geloofwaardigheid van de roman. Het ideële rijm van Hermans brengt teweeg wat de dramatheoreticus Stanislavsky noemt affectieve herinnering, concept dat hij ontleende aan de Franse psycholoog Théodule Ribot (Nooit had ik dit nagetrokken zo W.F. Hermans niet zijn intrek had genomen, zekere dag, te Parijs in no 18, rue Théodule Ribot!). Geplaatst in een situatie analoog aan een zelf beleefde, flakkert in de acteur de affectieve herinnering op. Hermans verhevigt het effect van bepaalde situaties door ze binnen een- | |
[pagina 618]
| |
zelfde roman in herinnering te roepen via zijn ideële rijmen. Hiermee geconfronteerd, projecteert de lezer in de personae een ‘affectieve herinnering’ die zij niet in zichzelf meedragen, een herinnering die wij in hun plaats ervaren. De lezer die Lucien frans-vlaams hoort spreken met Arthur, merkt dat de jonge protagonist nog niet weg is uit de taalkundige klem van Carola. Arthur zelf hoeft er niets van te merken: Niemand kan tweemaal op hetzelfde punt beginnen. Elk experiment dat niet herhaald kan worden, is helemaal geen experiment. Niemand kan met zijn leven experimenteren. Niemand hoeft zich te verwijten dat hij in den blinde leeft.Ga naar eind10. Maar wij zien via de structuur van de roman wèl hoe Arthur meermaals langs hetzelfde punt passeert. Wij zien hoe blind hij is, filosofen zijn wij, teruggekeerd naar Plato's grot, waar wij van de geprojecteerde schimmen méér reliëf aflezen dan andere aanwezigen.
Enkele oeuvres, dat van de vrome Bach èn dat van de atheïstische Sade ontlenen hun waarde aan de consequentie waarmee daarin een systeem wordt uitgewerkt, een methodisch gegeven gemoduleerd: van de 120 Journées de Sodome tot de Goldbergvariaties. Hiernaar refererend betitelde ik een bespreking van Filip's Sonatine ‘Wonderbergvariaties van W.F. Hermans’. Filip's Sonatine werd geschreven met de bedoeling te komen tot een herschikking van de verhalen, eerder gepubliceerd rond het thema van het wonderkind. Homme's Hoest daarentegen sluit aan bij de novelle Het grote medelijden, dat minder goed in de bundel past, maar wel in een verzameling verhalen niet zozeer bijeengehouden door een intrige, maar door een thema, dat je kunt noemen: het failliet van het reizen. (1963/zie 11).
Is Filip's Sonatine een novelle? De intrige bevat stof voor een roman; de personages worden amper geschetst: alleen de Amerikaanse vrouw van Filip wordt in enig detail beschreven. Het is alsof Hermans een lesje heeft willen spellen aan schrijvelaars die niet komen tot een coherente intrige, zodat dit in personages en symbolen beperkte verhaal iets meekrijgt van een wiskundig of geometrisch theorema. Men leze de novelle na herlezen | |
[pagina 619]
| |
van het titelverhaal Een wonderkind of een total loss. In dit laatste krijgt men brokken gesuggereerde realiteit voorgeschoteld waaruit het keine kreng, Roderikje, de lezer bijblijft evenzeer als het interieur waarin zijn lamlendige ouders wonen. Sonatine daarentegen heeft meer iets van een parabel, een ijselijke revelatie die aan personae en tijden niets schuldig is. Sonatine is helder, beknopt, rechtlijnig en op subtiele manier complex: als wij vernemen dat Filip, nu garagist geworden die geen haar, nagel of huidcel meer gemeen had met de kleine componist, het wrak van de auto waarin zijn moeder omkwam, oplapte tot een prachtige verse wagen, vinden we daarin een perfide verwijzing naar de titel van de verhalenbundel: het wonderkind heeft de total loss ongedaan gemaakt, en nu komt het slechte nieuws... Onheil, dat Hermans inmiddels via alluzies had aangekondigd: bijvoorbeeld waar de door gewrichtsziekte geplaagde pianist Hondijk, verwoed forellenvisser, een verzameling kunstvliegen gaat aanleggen, of wanneer zijn manager, Dr-Dr Panze, de Pangloss van dit verhaal, de vader van het wonderkind, violist Klim, ‘geen onbeschreven blad’ noemt. Geen onbeschreven blad!
Met die paar woorden legt Hermans zijn kaarten op tafel, geeft hij aan de goede verstaander een signaaltje, dat herinnert aan de insertie, in de romans van het tweetal Ellery Queen, dat alle gegevens nu bekend zijn.
De personae van Hermans zijn geen helden, maar eerder het tegendeel: lafaards, bedriegers, leugenaars, bangerikken, kleine oplichters. Hierin deelt Hermans zijn algemene visie op het mensdom mede, en tegelijkertijd trekt hij de mat weg onder de voeten van wie hem op het uitschrijven van autobiografische gebeurtenissen in ik-vorm vastpinnen wil. Geen onbeschreven blad! Met een beschrijver die Hermans heet nog wel.
De recente roman Talloos veel miljoenen biedt niet alleen een goede toepassing van Hermans' intersubjectief romanmodel dat een onderlaag met verbindbare elementen veronderstelt; bij wijze van citaat via personages komt ook Hermans' nooit aflatende belangstelling en sympathie voor Schopenhauer tot uiting. | |
[pagina 620]
| |
Terwijl Hermans vrijwel altijd eenzelfde soort intersubjectief model hanteert, is de toonaard van zijn schriftuur veranderd. De agressiviteit, de Schopenhaueriaanse Wil tot leven, het Nietzscheaanse Seid einig! hebben plaats geruimd voor een fundamenteel medelijden: Hermans kon van zijn meelijdende visie geen beter voorbeeld geven dan via het respecteren van een personage dat zich als socioloog door het leven sleept. (Clemens van de Wissel, in Talloos veel miljoenen). Schopenhauer, zijn volgeling Paul Rée die zijn Medelijden predikte en Nietzsche, die ertegen in opstand kwam, treden in Talloos veel miljoenen zelfs ‘verbindend’ op: zal Parel in de afgrond storten en omkomen zoals Rée doodviel in hetzelfde Zwitsers dorp Celerina?
Talloos veel miljoenen behandelt de curve van de personae Clemens van de Wissel en Sita in de jaren 0, 20, 40. Van de Wissel, zoon van een minister, zit nu klem. Zijn naam behoort tot het vocabularium van de post: post die in dit boek symbolisch is voor het vertrouwen van de mensen in zichzelf (frankeren en posten), in de maatschappij (postbezorging), in de ander (receptie). Clem zit klem in zijn artikel waarvan alleen de titel geschreven raakt. Zijn vrouw Ro-sita (haar roos verloren) komt er wel toe een brief te schrijven gericht aan de auteur Prent, maar in haar ijverige persoonlijke bestelling op kantoor, vergeet zij de brief te frankeren. Haar brief betreft een niet-geschreven boek, waarvan zelfs de manuscripte aanloopjes gestolen raken. Die briefwisseling moet geheim blijven, niet in feit, maar in intentie: door haar man betrapt bij parkeren nabij het postkantoor, beweert Sita een wissel te hebben gezonden aan haar dochter. Clemens dagdroomt in het geniep over een kokkin, die afgebeeld staat op een prentbriefkaart uit Zwitserland. De roman zet in met de lektuur door Clemens van een brief van zijn verwekker, voormalig minister Van de Wissel... en eindigt met een bezoek van Sita aan een gynaecoloog, die haar een gesloten envelop overhandigt omtrent haar toestand; ter attentie van collega Plank.
Tot daar de bovenlaag van de symboliek. Vertakkingen zijn aanwezig: op | |
[pagina 621]
| |
nieuwjaarsavond wordt bij Clemens en Sita de brievenbus ontvreemd. Zij gaan naspeuren bij een van heling verdachte voddenverkoper, de Zwarte Dwerg. We belanden nu in een tweede, zwakkere, laag symboliek: die van het dierenrijk. De Zwarte Dwerg zijn handen zijn zo zwart alsof hij ze nooit waste. Sita droomt zich schrijfster van het boekje Beertje Bombazijn: de handen van haar teddybeertje waren van bombazijn, dus zwart. In haar fantasie drijven de ouders van Beertje Bombazijn een hulp-postkantoor. Bij de Zwarte Dwerg hangt, verhangen in een boom, een teddybeer: Sita's dochter Parel smeet haar teddybeer altijd weg. Op die teddybeer ingaan, die als enige vriend opduikt in Hermans' fotobiografie, is binnen dit bestek onmogelijk. Teddyberen duiken meer dan eens op in het oeuvre van Hermans. Een beer fungeert zelfs als pater bij de dood van Osewoudt in De donkere kamer van Damocles.
Sita, in het Ramayana verbonden met een aap, ziet zich hier geconfronteerd met een beer, conform de ansichtkaart, gestuurd aan haar ouders door Parel, van de Bremer Stadsmuzikanten. Maar de diepste dubbelzinnigheid geldt de symboliek van Parel, waar Hermans in volle bewustzijn het boek opbouwt rond de analogie van de in de afgrond gevallen Parel (in Celerina, zoals Rée), en de Pearl uit het twaalfde-eeuwse gedicht Pearl, Patience & Purity or Cleanness: een ontdekking die Clemens doet, op bezoek bij zijn psychiater. Clemens, tot tranen geroerd, identificeert zich met de speurder in het door hem ongelezen relaas, the joyless jeweller, op zoek naar Pearl. Geen onbeschreven blad! Parel, die in een Eroscentrum terecht komt, kon niet anders zijn dan, nee, niet de twaalfde eeuwse, maar de negentiende eeuwse: Pearl, uit The Pearl, a Monthly Journal of Facetiae and Voluptuous Reading, het meest beruchte Victoriaanse pornografische tijdschrift, door Grove Press als paperback herdrukt. Willem Frederik Hermans, die de heruitgave van The Pearl in zijn bibliotheek heeft staan, kijkt verrast op bij de gemaakte opmerking. Ik plan het niet eens, het komt als een golf van gevolgtrekkingen over je. De bevestiging van de coherentie van het schema door het onderbewuste, veeleer dan de zekerheid van het rationele, geven aan in hoeverre Hermans' | |
[pagina 622]
| |
betrokkenheid bij zijn romanconcept dieper gaat dan het schoolse, navolgbare, schematische.
Die rationele spiegel-situaties en ideële rijmen ontbreken niet in de roman. Terwijl Sita in haar auto naar het postkantoor rijdt, bedenkt ze dat ze Sita maar beter nooit ter wereld had gebracht: Hoe gelukkig zou het kind van Clemens haar misschien hebben kunnen maken... Het verkeerde kind in de vuilnisbak gegooid... Als je aardappelen laat aanbranden, kun je de pan omkeren boven de vuilnisbak en nieuwe koken. Daarmee is de schuld dan wel geboet. (p. 44). Onderweg naar Zwitserland in Clemens' auto bedenkt ze dat Parel niet gàns slecht kan zijn, dat ze iets moet bevatten: Iets edels en unieks, als een parel in een vuilnisbak. Als een parel in een vuilnisbak gevallen. Maar die kon er toch uit worden gevist? (p. 196).
Hermans schreef in 1953 over de klassieke roman zoals die hem voor ogen stond: De eenheden van tijd en plaats (zijn verouderd); (...) de eenheid van handeling is vrijwel onaantastbaar. Mogelijk is eenheid van handeling een te beperkte aanduiding. Maar hoe dan ook, eenheid van thema, eenheid van patroon, kortom enige eenheid, kan toch niet worden gemist. De roman die dit soort eenheid vertoont noem ik de klassieke roman. (...) Een roman waarin alles (...) doelgericht is.Ga naar eind1. Zodoende is de roman het tegenovergestelde van de wereld want (Tractatus, aanhef) die is alles, wat het geval is. En in die wereld is er maar één werkelijk woord: chaos.Ga naar eind2. Hermans illustreert het bestaan van die chaos aan de hand van romanmodellen waaruit chaos is geweerd, modellen opgetrokken rond vaste patronen. Klassiek mag Hermans' roman heten in de zin van Adorno dat ze een verwachtingspatroon bevatten waarin (voor wie met de structuur vertrouwd is) voorbije, tegenwoordige en komende (‘verbindbare’) literaire momenten samenvallen in de vorm van affectieve herinnering. Men hoort, zegt Adorno, de klank niet los van zijn patroon, in de klassieke compositie. Er valt geen mus van het dak, schrijft Hermans, zonder dat het (in de roman) een gevolg heeft, (tenzij) het de bedoeling van de auteur geweest is, te betogen dàt het in zijn wereld geen gevolg heeft als er mussen van daken vallen. Maar alleen dan.Ga naar eind1. | |
[pagina 623]
| |
Hermans haalt ergensGa naar eind12. de woorden aan van Tommaso Campanella om ons er aan te herinneren dat er een tijd was waarin de wereld als het andere boek van Gods Openbaring werd beschouwd. Men kon tussen beide geen enkele vorm van tegenspraak dulden, waarbij het ongelijk steeds aan de kant der natuuronderzoekers werd gezocht. Hermans, literator en fysische geograaf, stelt mèt de Sade de vraag of de mens niet minder een bewust wezen is dan wel een tijdelijk iets, vergelijkbaar met een steen, een molecuul, een atoom. Een steen gelegen op de broze korst van een hemellichaam dat eigenlijk bestaat uit vuur. Visie waarin de idee van chaos zich de facto uitdrukt. Wittgenstein zei tegen Malcolm: Iemand die in een filosofische verwarring bevangen is, lijkt op een man die een kamer wil verlaten, maar niet weet hoe. Hij probeert het raam, maar het is te hoog. Hij probeert de schoorsteen, maar die is te nauw. En als hij zich alleen maar omkeerde, zou hij zien dat de deur de hele tijd opengestaan heeft. Het persona van Hermans dat zich omkeert merkt dat de deur enkel toegang verschaft tot een identieke kamer met te hoog raam en te nauwe schoorsteen. Een licht gaat hem of haar daarbij wellicht op, terwijl het huis in elkaar stort.Ga naar eind11. |
|