schillende vrouwelijke achtervoegsels voor hem althans niet logisch achterhaalbaar lijkt. Hetzelfde zou ook gezegd kunnen worden van de mannelijke uitgangen, maar die blikrichting is moeilijk objectief te krijgen. Uit de fonologie komt bovendien al naar voren, dat te veel onbeklemtoonde lettergrepen achter elkaar als minder gewenst ervaren wordt (molener, molenerster). Het gebruik van l, n en r vóór de veel gebruikte uitgang -er heeft in onze taal voor beide geslachtsuitgangen altijd moeilijkheden geleverd. Van dienen zou diener kunnen komen, liever spreken we echter diender of dienaar uit. Ook te veel medeklinkers achter elkaar doen ons naar andere mogelijkheden omzien. Daar is weinig grilligs aan, laat staan vrouwelijks.
Maar laten we terugkeren tot de discussie over de mannelijke en vrouwelijke vormen op morfologisch en sociolinguïstisch niveau. Die discussie is vooral ontstaan door de recente aanwezigheid van de vrouw in het maatschappelijk verkeer. Daarom spitst de discussie zich ook toe op de beroepsbenamingen en minder op de nomina agentis in het algemeen. Is het nodig, kan men zich afvragen, het geslacht te weten van degeen die een computerprogramma heeft geschreven? Is het nodig te weten of een vrouw je een prik vitamine B geeft, of een man? Ja, zeggen een heleboel vrouwen terecht, we zijn toe aan maatschappelijke herwaardering van de vrouw, je moet kunnen zien dat er nu eindelijk vrouwelijke artsen, monteurs, voormannen enz. zijn.
Nee, zeggen een heleboel vrouwen terecht, het mag er niet meer toe doen of je man of vrouw bent in een bepaald beroep, het gaat toch om je kundigheid, in die hoedanigheid word je toch aangesproken?
Misschien kan de heer Timmer zich dit dilemma voorstellen. Is het in dit verband gek dat een vrouw zich schrijver noemt, als ze weet dat er veel literatuurboeken de verschillende stromingen behandelen en er dikwijls in slagen de vrouwen, hoe verschillend ze ook schrijven, apart op een rijtje te zetten? (‘Men stelle zich voor’, schrijft Andreas Burnier in De Zwembadmentaliteit (123), ‘nieuw werk van drie mannen: Jan de Hartog, W.F. Hermans en Jacques Hamelink.’)
Is het in dit verband raar dat een vrouw protesteerde, toen zij haar diploma in ontvangst nam, waarop timmerman vermeld stond? Nu steeds meer vrouwen terechtkomen in beroepen en functies die tot de vorige generatie aan mannen waren voorbehouden, bestaat er immers een groeiende behoefte aan een passende benaming voor beroepen die langzamerhand voor ons gevoel een te seksegebonden aanduiding hebben. Met dat probleem is, hoe kan het anders, al een werkgroep bezig. De leden daarvan (gelukkig is leden een neutraal woord) komen uit Man-Vrouw-Maatschappij, de Vereniging van Vrouwen met een Academische Opleiding en de ministeries van Sociale Zaken, Onderwijs en Wetenschappen en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. Deze werkgroep heeft al een principiële keus gedaan ten aanzien van de registerbenaming van de beroepen, namelijk