Dit is het gedicht waaraan mijn boek zijn titel ontleent.
Acht zinnen, in vijftien regels.
De verteller heeft een boom voor de deur die in bloei staat. Op een dag stopt er een auto waaruit twee mannen tevoorschijn komen die de boom beginnen om te zagen. De verteller moet machteloos toezien hoe het tafereel zich voltrekt.
Weg boom.
Klein leed, zonder twijfel.
Een paar tegels erop en je kunt niet eens meer zien dat er ooit een boom heeft gestaan. De verteller is machteloos, maar in plaats van in woede te ontsteken, mompelt hij gauw dat de boom zijn verdiende loon krijgt. Een vreemde reaktie voor een verteller die eerst heeft laten merken onder de indruk te zijn van de schoonheid van de boom. Hoe kan het omzagen van die boom nu ‘tot zijn genoegen’ gebeuren.
De heer F. de Rover komt er niet uit. ‘Ik snap werkelijk niet wat hier wordt meegedeeld’, klaagt hij. En: ‘Hoe langer ik naar die ene gevelde boom kijk, hoe minder zicht ik krijg op dat schone bos uit de eerste regel’.
Nu staat er helemaal niets over een bos, dus dat men daar geen zicht op heeft ligt voor de hand.
De heer F. de Rover vraagt: Wanneer zijn bomen te mooi?
Antwoord: Bomen kunnen niet mooi genoeg zijn.
De heer F. de Rover vraagt: Op wiens gezag en waarom dienen ze dan te worden omgezaagd?
Antwoord: Ze moeten gewoon blijven staan.
De heer F. de Rover vraagt: Is dit soms een handleiding voor jaloerse, esthetisch gefrustreerde bosbeheerders?
Antwoord: Wat een stomme vraag.
‘Bij het opkomen van zoveel verwarrende en volstrekt oninteressante vragen (...)’, balkt de heer F. de Rover. Maar ìk stel die verwarrende en volstrekt oninteressante vragen niet.
De heer F. de Rover gaat een gedicht lezen, snapt het niet, wil toch wat zeggen; zal wel een slecht gedicht wezen.
De heer F. de Rover noemt het gedicht fantasieloos, niet origineel.
De heer F. de Rover noemt het gedicht uitgewalst.
De heer F. de Rover noemt het gedicht vol stoplappen.
Maar de heer F. de Rover snapt werkelijk niet wat hem wordt meegedeeld. Nu is dat feit op zichzelf nog niet zo erg, maar laat de heer F. de Rover dan niet pretenderen een kritiek op mijn werk te kunnen schrijven.
Een stoplap kan alleen voorkomen in een versregel die een bepaald metrum heeft en meestal ook rijm en die ‘afgepast’ moet worden, ten behoeve van het metrum of het rijm. In mijn gedichten is een stoplap per definitie uitgesloten, want