| |
| |
| |
K. van het Reve
Die Timmer
In het januarinummer van Tirade brengt Charles B. Timmer de vertaling ter sprake die een aantal Leidse studenten en ik gemaakt hebben van Poesjkins Stenen gast, een vertaling die, met mijn inleiding, verschenen is in het tweede nummer van De tweede ronde. Timmer schrijft: ‘Er werd ook van reeds bestaande vertalingen gebruik gemaakt, die van Aleida G. Schot en die van Charles B. Timmer. ‘Als wij vonden’, aldus Van het Reve, ‘dat een hunner een regel onverbeterlijk goed had vertaald, dan namen wij die regel over’. -‘Dat gebeurde overigens niet vaak', voegt hij er aan toe. Deze passage suggereert dat het team van de Leidse twaalf in een soort laatste ronde een laatste woord in het Nederlands over Poesjkin en zijn “stenen gast” wilde spreken’.
Dat suggereerde ik helemaal niet. Wij zijn helemaal niet zo onder de indruk van onze vertaling, en wij vinden het helemaal geen ‘modelvertaling’, zoals Timmer verderop schrijft. Timmer verzwijgt dat ik in mijn inleiding niet twee, maar drie andere vertalingen noem. Die derde vertaling was van mij. De woorden ‘dat gebeurde niet vaak’ hebben ook betrekking op mijn vertaling. Ook waren wij niet van mening dat ‘bij meerderheid van stemmen ook het betere voor de dag zou komen’. Er is, als men eenmaal met een groep vertaalt (behalve in Leiden gebeurt dat ook aan enige Duitse universiteiten; er zijn daar interessante publicaties over) geen andere mogelijkheid dan stemmen als er geen consensus is.
Timmer maakt veel werk van het motto en de toneelaanwijzingen. Hier moet ik ons collectief van alle schuld vrijpleiten. Wij hebben die toneelaanwijzingen helemaal niet vertaald. Ik heb ze geloof ik, toen ik op verzoek van de redactie van De tweede ronde onze vertaling haastig en met grote tegenzin overtypte, uit mijn oude vertaling overgenomen, en die was weer
| |
| |
gebaseerd op de editio princeps van 1839. Moderne edities gaan terug op Poesjkins handschrift van 1830, en daar zijn de toneelaanwijzingen heel anders. Timmer stelt het voor of wij iedere keer als wij een toneelaanwijzing tegenkwamen die min of meer met opzet verschoven, verminkt of weggelaten hebben.
Wat het motto betreft, dat had ik vergeten; het is er door een behulpzame redacteur van De tweede ronde, die dat verzuim opmerkte, bijgezet. Hij heeft kennelijk die verkeerde punt achter statua uit de tweede druk van Tomasjevski's tiendelige uitgave overgenomen. Het is overigens een beetje verwarrend om een academische uitgave, die van Tomasjevski, de academische uitgave te noemen. Onder de academische uitgave verstaan poesjkinisten de uitgave van de Academie in 17 delen (1937-1959).
Iedere keer als Timmer ons een verkeerde vertaling of een verkeerde toneelaanwijzing verwijt stelt hij het voor alsof wij daarmee schade doen aan wat hij noemt ‘Poesjkiniaanse subtiliteiten in de karakteruitbeelding’. Hij denkt, zoals velen, dat Poesjkin daar in Boldino in 1830 heeft zitten schrijven om op subtiele wijze het karakter van Don Juan, Laura, Carlos, Anna en vele anderen ‘uit te beelden’. Waarom zou hij? Wie, behalve recensenten en neerlandici, heeft behoefte aan ‘subtiliteiten in de karakter-uitbeelding’? Poesjkin had wel iets beters te doen. Daarbij zijn de subtiliteiten die Timmer aan Poesjkin toeschrijft een beetje pruttig. Interessant is in dit verband de regel waarin Don Juan van Inez zegt dat haar man een harteloze schurk is en dat hij dat pozdno vernomen heeft. Wij hebben dat pozdno, dat ‘laat, te laat’ betekent, vertaald met ‘nadien’. Dat is een fout van ons, en Timmer wijst daar terecht op. Maar hij neemt ons deze fout extra kwalijk om dat dit ‘te laat’ volgens hem impliceert ‘want anders had ik die schurk uit de weg kunnen ruimen’. Dat is niet zo'n erg ridderlijke gedachtegang, die geheel voor rekening van Timmer komt. Poesjkins duellisten zijn, zoals dat duellisten betaamt, meestal nogal kieskeurig. Ik zie Don Juan eerder duelleren met de rechtschapen commandeur en met de brave heethoofd Carlos dan met de onsympathieke echtgenoot van Inez. Zo zijn er mensen met wie men als het even kan geen polemiek begint. Interessant is overigens, dat in Poesjkins klad van deze scène eerst stond ‘Haar vader was een harteloze schurk,/ Vernam ik later’. Poesjkin heeft in dat klad
| |
| |
‘vader’ door ‘man’ vervangen (waardoor de regel niet meer scandeerde). In het zo goed als persklare exemplaar dat in Poesjkins nalatenschap werd aangetroffen - tijdens zijn leven is de Stenen gast niet gedrukt - staat inplaats van posle (later) pozdno (laat, te laat). Wij wisten bij het vertalen niet van dat posle in het klad, maar hebben vertaald alsof het in het net ook stond.
Verder. Dat ljudi op deze plaats ‘dienstvolk’ betekent wisten wij maar al te goed. De moeilijkheid is dat wij woorden als ‘dienstvolk’, ‘knechten’, ‘bedienden’, ‘ondergeschikten’, ‘personeel’ etc. erg nadrukkelijk vonden. Misschien was er iets met ‘volk’ te beginnen geweest. Wij hebben gebruik gemaakt van de omstandigheid dat ‘mensen’ - zij het minder dan ljudi - ook wel eens voorkomt in de betekenis van ‘ondergeschikten’ (Van Dale geeft die betekenis ook), en toen hebben we voor ‘mensen’ gekozen. De regel Net, sami po sebe my gospoda was voor ons een ware crux interpretum. Timmer vertaalt ‘Neen, wij zijn heren, onze eigen baas’. Wij hadden daar geen ruimte voor en hebben die heren weggelaten, daarbij ons blootstellend aan het gelach van hen die bij ‘wij zijn eigen baas’ aan kleine neringdoenden moeten denken.
Het van ty op vy overgaan van Laura als zij Carlos bestraffend toespreekt hebben wij over het hoofd gezien of - dat is niet meer te achterhalen - wij vonden de overgang van jij op gij groter dan van ty op vy.
Als natknut'sja na inderdaad ‘zich rijgen aan’ betekende zou er geen moeilijkheid zijn. Maar het betekent ‘min of meer plotseling geconfronteerd worden met, in contact komen met iets of iemand’: Ja otkryl Tiradu i natknulsja na stat'ju Timmera ‘Ik opende Tirade en stuitte op een artikel van Timmer’, Začem on ne natknulsja na russkij štyk? ‘Waarom is hij niet in een Russische bajonet gelopen?’ Ik kan mij de discussie over deze plaats niet meer herinneren. Ik denk dat wij ‘reeg hij zich’ te opzettelijk hebben gevonden. Er zijn gevallen dat je een derde persoon met een eerste moet vertalen: on mne snilsja ‘ik droomde van hem’, on mne vstretilsja ‘ik kwam hem tegen’. On mne natknulsja na špagu ‘Ik reeg hem aan mijn degen’. Maar ik heb geen twist met ‘reeg hij zich aan mijn degen’. Had de meerderheid zo besloten, dan zou ik ‘ik reeg hem’ niet hebben laten aantekenen.
Toen wij elkaar ontmoetten achter het Escoriaal heeft Timmer vertaald met ‘Toen, bij ons treffen achter 't Escoriaal’. Wij vertaalden ‘Toen wij bij 't
| |
| |
Escoriaal elkaar ontmoetten’. ‘Achter’ is uiteraard exacter dan ‘bij’, maar wij konden ‘achter’ niet in onze regel passen. ‘Toen, bij ons treffen’ hebben wij niet genomen, onder meer omdat het de vertaling is van Togda, pri našej vstreče. Op zichzelf is ‘treffen’ wel aardig, omdat het over een rencontre gaat. Maar de hele regel van Timmer doet meer aan een regel van Küchelbecker dan aan een regel van Poesjkin denken.
Die libel hebben wij door een vlinder vervangen vanwege de maat. Bij Poesjkin staat Kak na bulavke strekoza - dezelfde constructie die je vindt in Zij lopen door de woeste zee/Als door het bos de leeuw. Je bederft zo'n zin door er ‘zoals een leeuw door het bos loopt’ van te maken. Daarom hebben we Timmers voorstel ‘Als een libel die aan een speld geprikt wordt’ verworpen en ‘Gelijk een vlinder aan een speld’ genomen. Ook neigden we tot vlinder omdat we niet wisten welk insect de Russen in dit soort uitdrukking het liefst gebruiken. Wij troostten ons met de hoop dat de Russen misschien vaker die strekoza gebruiken en wij vaker de vlinder. Maar weten deden wij dat niet. Onze grote moeilijkheid was dat wij geen Russisch kenden.
Bij Poesjkin wordt de monnik (en Don Juan als pseudo-monnik) aangesproken met otec en moj otec. De paapse fractie in ons vertalerscollectief nu hield vol dat je in het Nederlands onmogelijk een monnik met ‘vader’ of ‘mijn vader’ kunt aanspreken; wij kozen daarom voor ‘eerwaarde’ en ‘eerwaarde vader’. Timmer meent dat je in onze taal een monnik wél met ‘vader’ kunt aanspreken. Ik hou me er buiten.
Die ‘wondermooie schoonheid’ is inderdaad erg lelijk. Het moet een schrijf-, type- of zetfout zijn voor ‘wonderbare schoonheid’, wat een letterlijke vertaling is van krase čudesnoj.
Poesjkin ‘gebruikte de term woordeloos’, zegt Timmer. Dat is eigenlijk niet zo. Hij gebruikte bezmolvno, wat heel goed met ‘stil’ of ‘in stilte’ kan worden vertaald: ja vas ljubil bezmolvno ‘ik beminde u in stilte’, bezmolvnyj uprek ‘een stil verwijt’. Ik zou niet graag in een Poesjkinvertaling spreken over ‘woordeloze bossen’, een ‘woordeloze cel’ of over de twaalf delen van Karamzin als over een ‘woordeloos werk’. Maar Poesjkin spreekt, als ik me goed herinner, van bezmolvnye lesa, bezmolvnaja kel'ja en bezmolvnyj trud.
Timmer vindt onze jamben niet goed. Dat is gedeeltelijk een kwestie
| |
| |
van smaak. Hij vindt ‘ik weet het: Inez, de zwartogige’ niet goed. ‘Iedereen’, schrijft hij, met ook maar een beetje gevoel voor taalmuziek zal mij toegeven dat dit een afgrijselijke dissonant is: in de derde versvoet valt het accent op de, bij de vierde op de o van zwartogige en bij de vijfde op de stomme e van dat woord dat alleen al door zijn ó-gí-gé gesteun van een constipaat de schoonheid van de Nederlandse taal in discrediet brengt'.
Dat is naar het mij voorkomt allemaal onzin. Timmer schijnt te denken dat een heffing in de versmaat altijd op een woordaccent moet vallen of op een eenlettergrepig woord dat in de zin beklemtoond is, dus bijvoorbeeld niet op de. In de derde regel van zijn eigen vertaling staat ‘Dra snel ik weer door de vertrouwde straten’. Hier staat de precies zo onder de arsis als de in onze regel. Wat heeft Timmer tegen een klemtoon op de o van zwartogige? Hier vallen arsis en woordklemtoon samen. Zoals bij ons de en de stomme e van ge geen woordklemtoon of zinsklemtoon dragen en niettemin onder de arsis staan, zo staan bij Poesjkin in černoglazuju čer en ju onder de arsis zonder een woordklemtoon te hebben. In Nederlandse en Russische poëzie is dat volstrekt normaal. Achterberg schreef in een verjaardagsvers voor A. Roland Holst een jambisch kwatrijn, dat eindigt met Ver aan de kim/Houdt een gevleugelde hem in de kieren. De heffingen van het maatschema vallen bij Achterberg op een, vleu en de, net als bij ons op de, o en ge, en alleen de middelste van die drie heffingen heeft een woordklemtoon onder zich.
Verder meent Timmer, dat een jambische regel niet met ‘zullen’, ’wenkbrauwen’ of ‘kluizenaar’ kan beginnen, en hij twijfelt wat dat betreft aan onze technische kennis. Ten onrechte. Het is juist Timmer, die een paar elementaire dingen overjamben niet weet: in Italiaanse, Duitse, Engelse, Russische en Nederlandse jamben is in de eerste voet een ‘omkering van het accent’ (Russisch pereakcentovka) toegestaan. Inplaats van met pompómpompóm begint zo'n regel dan met pómpompompóm. Voorbeelden: Ich möchte schlafen, aber Du musst tanzen; Few have continuous plodders ever won; O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer; Net, Leporello, net! ona svidan'e. De klemtoon ligt op Ich, op Few, op O, op Net, hoewel die woorden onder de daling van de versmaat liggen. Wij hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Timmer doet dat in zijn vertaling ook. Hij begint regels met
| |
| |
‘Roep ze dan maar’, ‘Hoe is uw naam?’, ‘Nee, Leporello’, ‘'k Brand van nieuwsgierigheid’, ‘Eén vredeskus’, ‘Recht naar haar huis’.
In Poesjkins tijd was die omzetting alleen geoorloofd als het eerste woord - zoals in alle voorbeelden hierboven - uit één lettergreep bestond. Je mocht dus wel schrijven Jan z'n gebit is helemaal verrot, maar niet Jansens gebit is helemaal verrot. Aan het eind van de negentiende en in de twintigste eeuw mocht Jansens wel. In het Engels en in het Italiaans mag dat al heel lang. Een van de beroemdste jambische regels uit de Engelse literatuur is Murder most foul, as at the best it is. Een beroemd Italiaans jambisch sonnet begint met Valle che dei lamenti miei se piena. Ik ken wel geen Italiaans, maar ik geloof toch dat in de veertiende eeuw de klemtoon válle was en niet vallé. In de haast even beroemde Russische jambische vertaling van dit sonnet begint een regel met Siloj ljubvi. De woordklemtoon ligt op Si, niet op loj. in het hierboven al geciteerde sonnet van Nijhoff staat Twee overzijden/Die elkaar vroeger schenen te vermijden/Worden weer buren. De klemtoon staat op wor, niet op den. Een van de prachtigste jambische gedichten in de Duitse taal begint zo:
Es träumte mir von einer Sommernacht,
Wo bleich, verwittert, in des Mondes Glanze,
Bauwerke lagen, Reste alter Pracht,
Ruinen aus der Zeit der Renaissance.
Het woord Bauwerke heeft de klemtoon op de eerste lettergreep.
Wij hebben die mogelijkheid benut en zijn dus in onze vertaling soms regels begonnen met wenkbrauwen of zullen of kluizenaar. Het gekke is dat Timmer, die ons dit verwijt, het zelf ook doet en regels maakt die met onder, optrekken en liefkozen beginnen. (Is de enige heeft in dit rijtje niets te zoeken. Wij wilden d', 'k, 't, 'n zoveel mogelijk vermijden en schreven, als de lezer of spreker vanzelf in de goede maat valt - op Timmer als jambenlezer hadden wij niet gerekend - is de enige inplaats van is d'enige).
Je zou Timmers bezwaar tegen zullen etc. aan het begin van een regel nog kunnen verdedigen door er op te wijzen dat, zoals hierboven uiteengezet, voor Poesjkin een accentomzetting in de eerste voet verboden was
| |
| |
als er een meerlettergrepig woord bij betrokken was. Maar het leek ons niet redelijk ons zo precies aan Poesjkins versificatieregels te houden. Nederlandse jamben zijn tenslotte anders dan Russische. Wie zich precies aan Poesjkins versificatieregels wil houden zou dan ook Boris Godunov in andere jamben moeten vertalen dan de Stenen gast. Timmer heeft dat terecht niet gedaan.
Wat regel acht en negen betreft, wij hebben ‘[de] eerste [de beste] wachter, zigeuner of dronken muzikant’ vertaald met ‘elke wachter, elke/Zigeuner, elke dronken muzikant’. Het is een beetje misleidend als Timmer schrijft dat er bij Poesjkin niets van een ‘driemaal herhaald elke’ staat. Poesjkin herhaalt zijn ‘eerste’ niet, wij herhalen ‘elke’ wel, zij het slechts tweemaal. Verder schreef Poesjkin niet ‘onder de zwarte sluier van haar rouw’, maar ‘onder haar zware weduwesluier’. Wij vertaalden ‘onder de zwarte sluier die zij draagt’. Ik heb een lichte voorkeur voor onze vertaling. Dat de informatie ‘die zij draagt’ overbodig is, is op zichzelf geen argument. Door de hoge hakken die zij droeg kwam zij bij het oversteken van de trambaan ten val. Dat is een uitstekende zin, hoewel het duidelijk is dat zij die hakken niet aan een touwtje achter zich aan sleepte. Timmer verwijt ons dat wij grobnica met ‘graf’ hebben vertaald en niet, zoals hij, met ‘praalgraf’. Dat hebben wij gedaan omdat grobnica ergens tussen ‘graf’ en ‘praalgraf’ in ligt. Het betekent ongeveer ‘grafmonument’. Wij zijn teruggegaan naar ‘graf’, Timmer is vooruitgesneld naar ‘praalgraf’.
Bij Poesjkin staat ‘dode geluksvogel’. Timmer vertaalt ‘dode uitverkorene’. Wij vertaalden ‘de gelukkige’. Wij zagen geen kans die dode ook nog in een fatsoenlijke versregel onder te brengen. Het woord ‘uitverkorene’ leek ons hier misplaatst, ten eerste omdat een uitverkorene iets anders is dan een geluksvogel, en ten tweede omdat de lezer zou kunnen denken dat Don Juan beweert dat de commandeur Anna's uitverkorene geweest is, quod non. Wat ‘versteend’ betreft: er staat inderdaad ‘marmeren’, maar dat konden wij niet in het vers krijgen.
Don Juan staat met Leporello voor het standbeeld van de commandeur en wordt getroffen door de grootte van dat beeld, terwijl de overledene klein was. Timmer vertaalt: ‘Ging hij hier op zijn tenen staan, dan kon hij/Zijn eigen neus niet met zijn hand bereiken.’ Dat staat er precies. Wij
| |
| |
zagen bij die regels echter iemand op zijn tenen staan die zijn hand aan zijn neus bracht. Wij vertaalden: ‘Zelfs als hij op zijn tenen stond, dan nog/Had hij zijn eigen neus niet kunnen raken’. Het leek ons dat bij ons iets meer tot uiting kwam dat de man die op zijn tenen staat niet zijn eigen neus, maar die van zijn standbeeld raken wil. Maar door het onvertaald laten van ‘hand’, en ‘raken’ in plaats van ‘bereiken’ zaten wij weer met de moeilijkheid dat de lezer zich met Timmer kan afvragen: raken waarmee, met een proppenschieter?
Dat was het. Mijn moeilijkheid is dat wij Leidse vertalers niet zo gloeiend van de deugdelijkheid van onze vertaling overtuigd zijn als Timmer van de ondeugdelijkheid van onze en de deugdelijkheid van zijn eigen vertaling. De lezer zal het moeten uitmaken. Om toch iets terug te doen - wat eigenlijk niet mag, maar vooruit - neem ik de regel die Timmer bij ons wel zowat de allerslechtste vindt. Bij Poesjkin staat
Inézu, černoglázuju... Da, pómnju.
Letterlijk betekent dat ‘Inez, de zwartogige... Ja, ik herinner me (haar)’. Wij vertaalden
‘Ik weet het: Inez, de zwartogige’
Bij Timmer staat
‘Die Inez! - met haar zwarte ogen... Tja.’
| |
Commentaar van Ch.B. Timmer:
Stel dat ik bij Karel van het Reve op een etentje was uitgenodigd en na afloop zeg ik: dat voorgerecht van gefileerde citroenen was wel wat aan de zure kant, dan betoogt hij dat de appeltaart toch erg zoet was. Zo is zijn methode van verweer: als ik zeg dat een woord als kluizenaar niet deugt om een jambische versregel mee te openen, dan komt Karel aandraven met
| |
| |
een verjaardagsvers van Achterberg voor A. Roland Holst. Van het Reve gebruikt kwistig kunstgreep 29 uit Schopenhauers ‘Dialectica eristica’ (‘Merkt man, dass man geschlagen wird, so fängt man mit einem Male von etwas ganz Anderem an, als gehörte es zur Sache’). - Dit ten eerste.
Ten tweede heb ik nooit blijk gegeven overtuigd te zijn van de deugdelijkheid van mijn vertaling, in tegendeel: op p. 38 zeg ik: ‘bij het hernieuwde doorkijken... vond ik ook zwakke plekken.’ Ik ben er alleen van overtuigd dat mijn vertaling beter is dan de Leidse, want a) ze is vollediger: laat je de toneelaanwijzingen weg, dan wordt de ‘kleine tragedie’ van Poesjkin een ‘kaša’ (Russisch voor ratjetoe); en b) ze is persoonlijker, zie o.a. mijn woordspeling op ‘woordeloos’. Natuurlijk weet ik dat ‘bezmolvno’ óók ‘stil’ is (bezmolvno, beznadeždno), maar waarom in de besproken passage nou juist dat kleurloze ‘stil - stilte’ gebruiken in plaats van Don Juans woordenvloed te stuiten met de sarcastische vraag: ‘Noemt gij dat woordenloos?’ Per slot van rekening schildert Poesjkin zijn held Don Juan af niet als een nobele ridder, maar als een verwaande kwast, in deze passage als een soort standwerker met een degen.
Ten slotte de laatste regel van K.v.h. Reve's weerwoord: mijn vertaling van Don Juans herinnering aan de vreugdevolle nachten toen hij nog in de armen lag van de lieve Inez met haar zwarte ogen: ‘Da, pomnju...’ laat Poesjkin hem zeggen, of wel: ‘Ja, ik herinner me (haar, of het, of die nachten).’ Ik zeg: ‘Die Inez met haar zwarte ogen... tja...’, - een vertaling, waar menige acteur van Don Juan mij voor omhelzen zou. Heus, Leidenaars, dit ‘tja’ hier is meesterlijk, geen ‘gegí’ en geen ‘gegè’ over zwartogi-ge meisjes, maar een eenvoudig, eerlijk, welsprekend ‘drieletterwoord’: ‘tja’... Mooier kan het niet.
|
|