Tirade. Jaargang 25 (nrs. 262-271)
(1981)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Shen Jiji
| |
[pagina 159]
| |
Shen Jiji leefde ongeveer van 740 tot 800. Hij genoot in zijn eigen tijd faam als geschiedschrijver en bekleedde enige ambtelijke functies. Na zijn verbanning uit de hoofdstad in 781, waar hij naar verwijst in het slot van De geschiedenis van vrouwe Ren, zou hij later toch naar Changan kunnen terugkeren. Voor deze vertaling heb ik gebruik gemaakt van de uitvoerig geannoteerde editie van De geschiedenis van vrouwe Ren in Zhang Youhe ann., Tang Song chuanqi xuan, Peking 1979, Pp. 1-12. Daarnaast heb ik enige emendaties gevolgd die zijn voorgesteld door Wang Mengou, in zijn Tangren xiaoshuo yanjiu erji, Taipei 1973, PP. 186-192. De geschiedenis van vrouwe Ren is al herhaaldelijk in het Engels vertaald, bijv. door Yang Xianyi en Gladys Yang, in The Dragon King's Daughter, Ten Tang Dynasty Stories, Peking (1954) 1980Ga naar eind3., pp. 6-15; door Elizabeth Te-chen Wang, in Ladies of the Tang, Taipei 1973, ppo 203-223; en door William H. Nienhauser jr., in Y.W. Ma en Joseph S.M. Lau ed., Traditional Chinese Stories, Themes and Variations, New York 1978, pp. 339-345. De versie door het echtpaar Yang is hervertaald in het Nederlands door Theun de Vries als ‘Vos en fee’ in Woe-sjoeang, de weergaloze bruid (Den Haag: Bert Bakker/Daamen n.v. (1955) 1964Ga naar eind2.), pp. 41-54.
W.L. Idema
Vrouwe Ren was een toverdier. Er leefde eens een zekere prefect Wei. Zijn eigennaam was Yin en hij was de negende van zijn generatie. Hij was de zoon van een dochter van [Li] Wei, de prins van Xinan. In zijn jeugd leidde hij een ongebonden leven, hij dronk stevig. De echtgenoot van een van de dochters van zijn vaders jongere broer heette Zheng, de zesde. Diens eigennaam herinner ik me niet. Zheng had van jongsafaan zich geoefend in de wapenhandel, dronk ook stevig en had belangstelling voor de vrouwtjes. Hij was arm en zonder familie en daarom werd hij onderhouden door de familie van zijn echtgenote. Hij kon bijzonder goed opschieten met Yin en waar wat te genieten was waren ze onafscheidelijk. | |
[pagina 160]
| |
Eens, in de zesde maand, in de zomer van het negende jaar van de Tianbao periode (742-755), reden Yin en Zheng samen over de straten van Changan, op weg naar een feestelijke maaltijd in de Xinchang-wijk. Toen ze bij de zuidpoort van de Xuanping-wijk aankwamen, zei Zheng dat hij nog wat te doen had, en hij stelde voor dat ze uiteen zouden gaan en hij wat later naar het feest zou komen. Yin ging op zijn schimmel in oostelijke richting, en Zheng ging op zijn ezel naar het zuiden, de noordpoort van de Shengping-wijk in. Toevallig kwam hij daar drie vrouwen tegen die op de straat liepen. Daarbij was er een die in het wit was gekleed en er knap uitzag. Zodra hij haar zag was Zheng op slag verliefd, hij spoorde zijn ezel aan en nu eens reed hij voor haar uit, dan weer achter haar aan, hij wilde haar wel aanspreken maar kon de moed nog niet opbrengen. Zij in het wit wierp voortdurend steelse blikken naar hem en maakte geen afwijzende indruk, zodat Zheng schertsend zei: ‘Waarom gaat zo'n schoonheid als u toch nog te voet?’ Zij in het wit zei lachend: ‘Wat kunnen we anders doen dan te voet gaan, wanneer mensen met een rijdier niet het benul hebben dat aan ons te lenen?’ Zheng zei: ‘Mijn kreupel beest is niet waard u te dragen maar ik zal het u terstond aanbieden. Mij is het genoeg als ik u lopende mag volgen.’ Ze keken elkaar aan en barstten in schaterlachen uit. De vrouwen die haar vergezelden waren nog aanmoedigender zodat ze al spoedig heel gemeenzaam met elkaar omgingen. Zheng volgde hen in oostelijke richting. Toen ze bij het Park aankwamen, was de schemering al gevallen. Hij zag een woning, met daar rondomheen een aarden wal met een grote poort, de gebouwen daarachter waren bijzonder indrukwekkend. Voordat zij in het wit naar binnen ging, keek ze om en zei: ‘Blijf hier even wachten,’ en ging naar binnen. Een van haar dienaressen bleef ook staan tussen de poort en de geestenmuur daarachter en vroeg hem hoe hij heette en de hoeveelste hij was van zijn generatie. Nadat Zheng haar dat had verteld stelde hij haar dezelfde vragen en kreeg ten antwoord: ‘Haar familienaam is Ren, ze is de twintigste’. Even later werd hij binnen genood. Zheng bond zijn ezel vast aan de poort en legde zijn kap op het zadel. Toen pas zag hij een vrouw van over de dertig die hem ter verwelkoming tegemoet kwam: de zuster van vrouwe Ren. De kaarsen waren ontstoken en spijzen werden aangedragen, en herhaal- | |
[pagina 161]
| |
delijk dronk ze hem toe. Ook vrouwe Ren die zich had verkleed kwam binnen en ze dronken vrolijk naar hartelust. Diep in de nacht gingen ze naar bed: haar schone figuur en haar mooie uiterlijk, haar zingen en lachen, haar houding en gebaren, haar doen en laten - alles was prachtig, bijna niet van deze wereld! Toen de dag aan zou breken zei vrouwe Ren: ‘Je moet nu weggaan. Mijn broers vallen onder de Intendance voor Vermakelijkheden ten Hove en hun werkzaamheden ressorteren onder het Zuiderbureau. Nu het ochtend wordt zullen ze spoedig het Paleis verlaten. Je kunt hier niet blijven talmen.’ Nadat ze een volgende ontmoeting hadden afgesproken, ging hij weg. Nadat hij was vertrokken kwam hij bij de poort van de wijk. De poort was nog gesloten. Naast de poort was de zaak van een vreemdeling die koeken verkocht en juist bezig was de lantaarns uit te hangen en het vuur aan te maken. Zheng rustte onder het deurgordijn en ging zitten om te wachten op het signaal van de ochtendtrom. Hij raakte daarop met de baas in gesprek. Hij wees naar het huis waar hij had overnacht om hem te vragen: ‘Van wie is die woning als je hiervandaan naar het oosten gaat en met die poort?’ De baas zei: ‘Dat is een wrakke muur rond een braak stuk land, daar heb je geen woning.’ Zheng zei: ‘Ik ben er zoëven langsgekomen! Waarom zeg je dan dat er niets is?’ Toen hij het koppig vol bleef houden kreeg de baas het pas door, waarop hij zei: ‘Oh, ik begrijp het al! Daar woont een moervos die dikwijls mannen verleidt om samen met haar de nacht door te brengen. Ze heeft zich al een paar keer vertoond. Hebt u haar nu soms ook ontmoet?’ Zheng bloosde en hield het voor hem verborgen door te zeggen: ‘Geen sprake van!’ Toen het licht was geworden ging hij de plaats opnieuw bekijken: de lemen wal en de grote poort waren onveranderd maar toen hij naar binnen gluurde ontwaarde hij slechts woeste doornstruiken en verwilderde tuinen. Nadat hij thuis was teruggekeerd zocht hij Yin op die hem verweet dat hij hun afspraak niet was nagekomen. Zheng liet niets uitlekken en antwoordde hem met een of andere smoes. Maar hij dacht steeds aan haar prachtige schoonheid en wilde haar nogmaals eens ontmoeten, zijn gedachten waren steeds bij haar. Ruim tien dagen later zwierf Zheng wat rond en kwam bij de kledingkramen van de Westmarkt. Plotseling werd hij haar gewaar. Haar diena- | |
[pagina 162]
| |
ressen van destijds waren bij haar. Meteen riep Zheng haar aan, maar vrouwe Ren draaide zich om, de menigte in, om hem te ontlopen. Zheng bleef naar haar roepen en kwam haar achterna tot hij vlakbij was. Terwijl ze met de rug naar hem toestond en haar waaier ter bescherming achter zich hield zei ze: ‘Waarom zoekt u contact nu u het weet?’ Zheng zei: ‘Ook al weet ik het, wat maakt dat uit?’ Ze antwoordde: ‘Ik schaam me zo, ik durf u niet onder ogen te komen!’ Zheng zei: ‘Ik heb zo naar je verlangd! Ben je zo hardvochtig om mij te verstoten?’ Zij antwoordde: ‘Hoe zou ik u durven verstoten? Ik was alleen bang dat u me zou verafschuwen.’ Zheng zwoer haar een eed en zijn woorden waren bijzonder oprecht. Daarop keek vrouwe Ren om en verwijderde de waaier: haar schitterende pracht was als de eerste keer. Ze zei tegen Zheng: ‘Vrouwen zoals ik zijn er op aarde genoeg, u kent ze alleen maar niet. U hoeft zich niet zo te verbazen!’ Zheng vroeg haar opnieuw haar bed met hem te delen en zij antwoordde: ‘Ons soort wordt in het algemeen om geen andere reden door de mensen gehaat dan dat wij hun van hun levenskrachten beroven. Ik alleen ben anders. Als u mij niet verafschuwt wil ik u tot het einde van mijn leven als uw dienstmeid dienen!’ Zheng beloofde haar dat hij met haar uit zou zoeken hoe ze konden gaan samenwonen. Vrouwe Ren zei: ‘Als u hiervandaan in oostelijke richting gaat, en dan dat huis waar een grote boom uitsteekt boven de daken, dat ligt erg rustig, dat moet u gaan huren. De man die destijds vanaf de zuidpoort van de Xuanping-wijk op zijn schimmel in oostelijke richting reed, was dat niet de neef van uw vrouw? Hij heeft thuis heel veel huisraad en meubels, daar kunt u wel wat van lenen.’ Op dat moment vervulden namelijk Yins ooms posten in alle windstreken en het huisraad en de meubels van drie families was allemaal bij hem opgeslagen. Zheng vond, precies zoals ze had gezegd, het huis en ging naar Yin om huisraad en meubels te lenen. Die vroeg hem waarvoor hij dat nodig had. Zheng zei: ‘Ik heb me kort geleden een schoonheid verschalkt! Ik heb al een huis voor haar gehuurd en ik wou de spullen daarvoor lenen.’ Yin zei lachend: ‘Als ik op jouw portret afga, moet dat wel een lelijk misbaksel zijn. Het zal me een schoonheid zijn!’ Yin leende hem daarop alles wat hij nodig had aan klamboes en gordijnen, banken en matten, maar liet zijn schranderste knecht met hem meegaan om haar heimelijk te bekijken. Even later | |
[pagina 163]
| |
kwam die hollend terug om te rapporteren, hijgend en onder het zweet. Yin ging hem tegemoet en vroeg hem: ‘Is het waar?’ Hij vroeg verder: ‘Hoe ziet ze eruit?’ ‘Het is ongelooflijk! Op de hele wereld is nog nooit zoiets gezien!’ Yins vrouwelijke verwanten waren zeer talrijk en de knecht vergezelde hem steeds op zijn uitstapjes, zodat hij heel wat mooie schoonheden kende. Daarop vroeg Yin hem: ‘Zus en zo zal toch wel mooier zijn?’ De knecht zei: ‘Die is niet van haar klasse!’ Yin somde zo'n vier of vijf knappe vrouwen op het rijtje af op ter vergelijking, maar in alle gevallen zei hij: ‘Die is niet van haar klasse!’ De zesde dochter van de toenmalige prins van Wu was een schoonzusje van Yin, door haar overweldigende pracht leek ze wel een goddelijke fee en alle vrouwelijke familieleden ruimden haar de eerste plaats in. Toen Yin vroeg: ‘Maar de zesde dochter van de prins van Wu zal toch wel mooier zijn?’ Was het antwoord weer: ‘Die is niet van haar klasse!’ Yin klapte in de handen van verbazing en zei: ‘Hoe zou er op de wereld zo iemand kunnen bestaan?’ Prompt beval hij water te putten en zijn nek te wassen, en nadat hij zijn kap had opgezet en zijn lippen had ingevet ging hij erheen. Toen hij daar aankwam was Zheng toevallig afwezig. Yin ging de poort binnen. [Op de binnenplaats] zag hij een knechtje dat daar juist met een bezem aan het vegen was, en er was een dienares bij de poort, maar verder was er niemand te zien. Yin vroeg het knechtje naar haar, maar dat zei lachend: ‘Dat is niet zo!’ Toen Yin overal in de kamer rondkeek zag hij een rode rok onder de deur uitsteken, en toen hij dat van dichtbij onderzocht ontdekte hij dat vrouwe Ren zich verborgen had achter de deur. Yin trok haar daarachter vandaan en bekeek haar in het volle licht: ze overtrof zo mogelijk nog wat hem was verteld! Yin werd gek van begeerte naar haar, hij sloeg zijn armen om haar heen en wou haar aanranden, maar ze verzette zich. Yin hield haar met geweld in bedwang en toen ze geen uitweg meer had, zei ze: ‘Ik zal me niet meer verzetten, maar laat me even bekomen!’ Nadat hij haar los had gelaten verweerde ze zich weer als eerst. Zo ging dat een aantal keren. Daarop greep Yin haar met inspanning van al zijn krachten beet. Vrouwe Rens krachten waren uitgeput, het zweet stroomde haar tappelings neer. In het besef dat er geen ontkomen aan zou zijn, liet ze toen haar lichaam verslappen en bood niet verder weerstand, maar haar gelaats- | |
[pagina 164]
| |
uitdrukking werd triest. Yin vroeg haar: ‘Waarom zet je zo'n misnoegd gezicht?’ Vrouwe Ren zei met een diepe zucht: ‘Hoe meelijwekkend is toch Zheng!’ Yin zei: ‘Wat bedoel je daarmee?’ Zij antwoordde: ‘Zo groot en sterk als Zheng is, is hij niet in staat één vrouw te beschermen - zo is men toch geen kerel? Maar u bent jong en machtig en rijk, u bezit vele fraaie schoonheden en u hebt talrijke vrouwen van mijn soort ontmoet. Zheng daarentegen is arm en onaanzienlijk. Ik ben de enige die hij als zijn hartsvriendin heeft. Bent u zo hardvochtig dat u in het bewustzijn van uw overvloed een ander zijn schamel bezit ontsteelt? Ik heb medelijden met hem omdat hij zo arm en behoeftig is dat hij niet in eigen levensonderhoud kan voorzien, uw kleren moet dragen, uw voedsel moet eten, en daarom door u als vuil wordt behandeld. Had hij slechts zijn eigen kaf om zich te voeden, dan zou het niet zover zijn gekomen!’ Yin was een nobel man met een krachtig rechtsgevoel, zodra hij haar woorden hoorde liet hij haar gaan, trok zijn kleren recht en verontschuldigde zich: ‘Hoe zou ik durven!’ Even later kwam Zheng eraan, hij begroette Yin en beiden lachten blij. Vanaf dat moment droeg Yin zorg voor alles wat vrouwe Ren nodig had aan brandhout en graan, aan vlees en rijst. Vrouwe Ren had voortdurend bezoek, als ze er zelf op uit ging ging ze soms met een wagen en soms te paard, soms nam ze een draagstoel en soms ging ze te voet, en de plaatsen die ze bezocht wisselden steeds. Yin bracht iedere dag in haar gezelschap door, tot zijn grote vreugde. Ze gingen steeds heel gemeenzaam met elkaar om en kenden niet de minste terughoudendheid, alleen liet ze zich nooit door hem verleiden. Yin beminde haar en hoogschatte haar juist daarom, alles had hij voor haar over en bij elke hap en elke slok was zij nog steeds in zijn gedachten. Vrouwe Ren besefte hoe hij haar beminde en daarom zei ze ter verontschuldiging tegen hem: ‘Ik schaam me dat ik zo bovenmate door u wordt bemind. Maar met mijn lelijk figuur ben ik niet waard uw goedheid te vergelden, bovendien kan ik Zheng niet ontrouw zijn. Daarom kan ik uw wensen niet bevredigen. Ik ben afkomstig uit Qin en ben opgegroeid in Qincheng. Ik kom uit een familie van muzikanten en zangeressen en bijna al mijn vrouwelijke familieleden worden gemainteneerd. Daarom ben ik bekend met alle courtisanes van Changan. Mocht er een schoonheid zijn waarop u verliefd bent, maar die u ontsnapt, dan kan | |
[pagina 165]
| |
ik u die wel bezorgen. Daarmee zou ik uw weldaden willen vergelden.’ Nu woonde op de Markt de vrouw van een koopman in kleren, die Vijftiende Dochter Zhang heette. Ze had een bijzonder blanke huid en Zheng was al lange tijd verliefd op haar. Daarom vroeg hij vrouwe Ren of zij haar kende. Zij antwoordde: ‘Dat is een nichtje van me, die kan ik je gemakkelijk bezorgen.’ En na ruim tien dagen bezorgde zij hem haar inderdaad. Na een paar maanden had hij genoeg van haar en stuurde haar weg. Vrouwe Ren zei: ‘Zulke vrouwen van kooplieden zijn te gemakkelijk, dat laat niet voldoende mijn kunnen uitkomen. Misschien weet u wel iemand die u heel moeilijk in handen kunt krijgen omdat ze van de buitenwereld afgesloten leeft in de vrouwenvertrekken. Noemt u me haar maar eens, dan wil ik daar mijn vernuft op kunnen uitputten.’ Yin zei: ‘Een paar dagen terug, bij het Koud Eten feestGa naar eind1., bracht ik met een paar vrienden een bezoek aan het Duizend Zegeningen Klooster. Daar liet generaal Diao Mian zijn orkest spelen in de hoofdhal. Daarbij was een meisje dat uitstekend orgelfluit speelde, ze was zestien, haar beide knoetjes hingen voor haar oren en haar lieve figuurtje was allerprachtigst! Je zult haar toch wel kennen?’ Vrouwe Ren zei: ‘Dat is Chongnu. Haar moeder is een nicht van me. Daar kan ik wel achterheen gaan.’ Yin knielde neer voor haar mat en vrouwe Ren beloofde het hem. Daarop bezocht ze regelmatig de woning van Diao. Na ruim een maand vroeg Yin haar met aandrang hoe haar plannen vorderden. Zij wilde twee rollen zware zij van hem om daarmee iemand om te kopen. Yin verschafte haar die zoals ze vroeg. Twee dagen later, juist toen vrouwe Ren met Yin zat te eten, stuurde [Diao]Mian een knecht op een wagen bespannen met twee zwarte paarden om haar op te halen. Toen vrouwe Ren hoorde dat ze werd ontboden, zei ze lachend tegen Zheng: ‘Het is gelukt!’ Daaraan voorafgaande had vrouwe Ren namelijk een ziekte op Chongnu gelegd, waartegen naalden noch medicijnen baatten. Toen haar moeder en [Diao]Mian ten einde raad de hulp gingen inroepen van een medium, had vrouwe Ren in het geheim het medium omgekocht, haar gewezen waar ze woonde en haar opgedragen te zeggen dat het gelukbrengend zou zijn dat huis te huren. Toen ze de patiënt had onderzocht, zei het medium: ‘Het is niet gunstig dat ze in deze woning blijft. Ze moet hier vandaan en daar | |
[pagina 166]
| |
en daar in het zuidoosten gaan wonen om te profiteren van de levensadem daar.’ [Diaol Mian vroeg haar vervolgens of Chongnu daar kon logeren. Eerst deed vrouwe Ren alsof ze dat weigerde omdat haar huis te klein en te nauw zou zijn, en pas na lang aandringen stemde ze toe. Vervolgens bracht men haar kleren en snuisterijen over, en haar moeder vergezelde haar naar vrouwe Ren. Daar aangekomen genas ze van haar ziekte. Binnen een paar dagen had vrouwe Ren heimelijk Yin bij haar gebracht om met haar gemeenschap te hebben. Na een maand bleek ze zwanger, haar moeder werd bang en ging meteen met haar terug opdat ze snel [Diaol Mian in haar bed zou lokken. Daarna had Yin geen enkel contact meer met haar. Op een zekere dag zei vrouwe Ren tegen Zheng: ‘Kunt u zo'n vijf- of zesduizend duiten bij elkaar krijgen? Dan zou ik u een grote winst kunnen laten maken.’ Zheng antwoordde bevestigend en leende vervolgens van anderen zesduizend. Vrouwe Ren zei: ‘Op de markt is iemand die een paard te koop aanbiedt. Dat paard heeft op zijn dij een knobbel. Dat moet je kopen en vasthouden.’ Zheng ging naar de markt en zag daar inderdaad een man die een paard bij de teugel leidde dat hij probeerde te verkopen, en het had een gebrek aan zijn linkerdij. Zheng kocht het en nam het mee naar huis. Zijn echtgenote en broers hoonden hem allemaal: ‘Dat is rotzooi! Waarom heb je dat gekocht?’ Korte tijd later zei vrouwe Ren: ‘Nu moet u het paard verkopen en u zult er dertigduizend voor vangen.’ Zheng ging het daarna te koop aanbieden. Er werd hem twintigduizend geboden maar Zheng accepteerde dat niet. Iedereen op de hele markt zei: ‘Waarom heeft hij het destijds met alle geweld zo duur gekocht? En waarom is hij er nu zo op gesteld dat hij het niet verkoopt?’ Zheng reed op het paard terug naar huis. De koper volgde hem tot aan de poort en bleef zijn bod verhogen tot uiteindelijk vijfentwintigduizend. Zheng accepteerde het niet en zei: ‘Alleen voor dertigduizend verkoop ik het!’ Zijn vrouw en broers liepen te hoop en scholden hem de huid vol zodat er voor Zheng niets anders opzat dan het toen te verkopen en hij die dertigduizend tenslotte niet maakte. Toen ze daarna heimelijk de koper volgden en zijn beweegredenen onderzochten, bleek dat een paard met een knobbel op de dij uit de Keizerlijke Stoeterij in het district Zhaoying al drie jaar geleden doodgegaan was zonder dat deze Stoeterij-beambte het op dat moment uit de boeken | |
[pagina 167]
| |
had laten schrappen. De autoriteiten eisten nu de tegenwaarde en hadden het bedrag gesteld op zestigduizend duiten. Gesteld dat hij nu zo'n paard voor de helft kon kopen, dan maakte hij toch nog een grote winst. En als hij met dit paard het geregistreerde aantal vol kon maken, was al het geld voor drie jaren hooi en haver voor deze beambte. Wat hij nu betaalde was toch nog minder en daarom kocht hij Zhengs paard. Omdat haar kleren oud en versleten waren vroeg vrouwe Ren ook eens kleren aan Yin. Yin wilde een rol stof voor haar kopen, maar vrouwe Ren wenste dat niet en zei: ‘Ik wil door een kleermaker gemaakte kleren.’ Yin ontbood de koopman Zhang Da om ze voor haar te kopen en bracht hem bij vrouwe Ren zodat hij haar kon vragen wat ze wou. Toen Zhang Da haar zag zei hij geschrokken tegen Yin: ‘Dit is voorwaar een hemelse fee of keizerlijke concubine die door u is gestolen, ze is niet iets wat stervelingen mogen hebben! Laat u haar toch zo snel mogelijk terugkeren, zodat u bespaard blijft voor onheil!’ Zo kon haar schoonheid mensen schokken! Maar waarom ze uiteindelijk door anderen gemaakte kleren kocht en ze niet zelf naaide, begreep niemand. Ruim een jaar later kreeg Zheng bij de officiersbenoemingen de functie van doortastend en heldhaftig kolonel in de prefectuur Huaili, met als standplaats het district Jincheng. Zheng had in die periode nu eenmaal een echtgenote en hoewel hij zich overdag buitenshuis vermaakte, sliep hij toch 's nachts bij zijn eigen vrouw, en het verdroot hem zeer dat hij niet kon doen wat hij wou met zijn nachten. Toen hij zijn ambt zou aanvaarden, vroeg hij vrouwe Ren om met hem mee te gaan. Zij wou niet gaan en zei: ‘Zo'n gezamenlijke reis van een maandje of zo is onvoldoende om van te genieten. Wees zo goed me te voorzien van wat ik nodig heb aan graan en vlees, en ik zal hier stil blijven wonen om te wachten tot u terugkeert.’ Zheng smeekte haar, maar zij volhardde in haar weigering. Zheng vroeg daarom financiële hulp aan Yin. Yin spoorde haar met nog groter aandrang aan mee te gaan en vroeg haar bovendien waarom ze dan niet wou. Na lang aandringen zei vrouwe Ren: ‘Een medium heeft me gezegd dat het voor mij dit jaar ongunstig zou zijn om een reis in westelijke richting te maken, daarom wil ik niet.’ Omdat Zheng volkomen in haar ban was, bekommerde hij zich om niets anders, met Yin barstte hij in schaterlachen uit en | |
[pagina 168]
| |
zei: ‘Waarom laat jij die toch zo schrander bent je door zo'n heks misleiden?’ Hij bleef zijn verzoek met klem herhalen. Vrouwe Ren zei: ‘Gesteld nu eens dat de woorden van het medium betrouwbaar zouden zijn, wat baat het u dan dat ik om niet voor u sterf?’ De twee heren zeiden: ‘Hoe zou dat mogelijk zijn?’ En ze bleven het verzoek ongewijzigd met aandrang herhalen. Toen er voor vrouwe Ren niets anders opzat, besloot ze te gaan. Yin leende haar een paard en bood hun buiten de stad een afscheidsmaal aan in Lingao, waar ze met hun mouwen wuivend afscheid namen. Na twee nachten kwamen ze aan in Mawei. Vrouwe Ren reed te paard voorop en Zheng volgde haar op zijn ezel, haar dienares reed op een ander rijdier weer achter hem. Op dat moment waren de keizerlijke stalknechten van de Westpoort juist al een dag of tien in Luochuan bezig met het africhten van de meute. Toevallig kwamen ze die onderweg tegen: de grauwe honden sprongen te voorschijn uit het gras. Zheng zag hoe vrouwe Ren op slag zich op de grond liet vallen, haar oorspronkelijke gedaante aannam en in zuidelijke richting vluchtte, nagejaagd door de grauwe honden. Zheng draafde achter hen aan en riep en schreeuwde maar kon hen niet stoppen: na ruim een liGa naar eind2. werd ze door de honden doodgebeten. Met tranen in zijn ogen schonk Zheng al het geld wat hij bij zich had om haar los te kopen zodat hij haar kon begraven, en hij sneed een stok tot een merkteken. Toen hij omkeek naar haar paard, liep dat te grazen langs de weg, haar kleren lagen op het zadel en haar schoentjes met haar sokjes erin hingen nog in de stijgbeugels - alsof een cicade zijn oude huid had afgestroopt. Alleen haar hoofdsieraden waren op de grond gevallen. Verder was er niets te zien. Ook haar dienares was verdwenen. Na ruim tien dagen kwam Zheng terug naar de hoofdstad. Toen Yin hem zag was hij zeer verheugd en hij verwelkomde hem met de vraag: ‘Hoe gaat het met onze Ren?’ Onder tranen gaf Zheng hem ten antwoord: ‘Ze is overleden!’ Toen Yin dat hoorde was ook hij ontroerd, ze klampten zich aan elkaar vast en gaven zich binnenskamers over aan hun droefheid. Pas na geruime tijd vroeg Yin naar de oorzaak van haar ziekte. Het antwoord luidde: ‘Ze is door honden gedood.’ Yin zei: ‘Hoe woest honden ook zijn, ze kunnen toch geen mensen doden?’ Het antwoord luidde: ‘Ze was geen mens.’ Yin zei verbaasd: ‘Als ze geen mens was, wat was ze dan | |
[pagina 169]
| |
wel?’ Toen pas vertelde Zheng hem de hele toedracht en stomverbaasd slaakte Yin onophoudelijk diepe zuchten. De dag daarop liet hij een wagen inspannen en samen met Zheng ging hij naar Mawei, daar opende hij het graf en zag het met eigen ogen, en na daar lange tijd ontroerd verwijld te hebben keerden ze terug. Wanneer ze terugdachten aan de voorafgegane gebeurtenissen dan had ze zich alleen door het feit dat ze niet zelf haar kleren maakte duidelijk van de mensen onderscheiden. Later bracht Zheng het tot intendant. Hij werd zo rijk dat hij wel meer dan tien paarden op stal had staan. Hij stierf op vierenzestigjarige leeftijd. Toen ik, tijdens de Dali periode (706-779) in Zhongling verbleef, trok ik dikwijls op met Yin, die vaak van deze zaak vertelde en zo kwam ik alle details te weten. Later werd Yin met de rang van censor ten hove benoemd tot prefect van Longzhou, waar hij vervolgens is overleden.
Ach! Al was zij dan geen menselijk wezen, toch toonden haar gevoelens de Weg der mensen: met geweld bedreigd bewaarde zij toch haar kuisheid en zij was toegewijd tot in de dood. Niet alle vrouwen van tegenwoordig zullen haar daarin evenaren! Helaas was Zheng geen fijnbesnaard man, hij schiep slechts behagen in haar schoonheid en doorvorste niet haar aard en gevoelens. Was hij een man met diepgravend inzicht geweest, dan had hij zeker het principe van de transformaties kunnen aftasten en de overgang tussen goden en mensen kunnen onderzoeken, om de fraaiste teksten te vervaardigen ter verspreiding van deze duistere zaken - dan had hij zich niet beperkt tot het genieten van haar uiterlijk. Helaas! In het tweede jaar van de Jianzhong periode (780-783) werd ik met de Jinwu generaal Pel Yi, de vice-prefect van de hoofdstad Sun Cheng, de vice-minister van het Ministerie van Financiën Cui Ru en de censor ter rechterzijde Lu Zhun verbannen naar het zuidoosten, vanuit Qin trokken we naar WuGa naar eind3. en te land en te water reisden we samen. In ons gezelschap was ook de voormalige censor Zhu Fang die op reis was. Op de Ying en op de HuaiGa naar eind4. voeren we stroomafwaarts in twee langzij gekoppelde boten, overdag zaten we gezamenlijk aan en 's nachts vertelden we verhalen. Ieder kwam met de uitzonderlijkste zaken aan. Toen de heren over vrouwe Ren hoorden, slaakten ze allen diepe zuchten van verbazing en vervolgens | |
[pagina 170]
| |
vroegen ze mij haar geschiedenis te schrijven om deze uitzonderlijke zaken op te tekenen.
Geschreven door Shen Jiji. |
|