ten. Geen wonder dat hij zijn taak niet opvat als het ‘vertalen’ van literatuur op een niveau waarop er door gewone mensen over gesproken kan worden, een bezigheid waaraan de creativiteit niet ontbreken mag, en die daardoor een zekere artistieke status verwerft (standpunt van Peeters); integendeel, voor Nuis heeft een dergelijke taakopvatting ook al door alle voortreffelijke eigenschappen die er voor nodig zijn, ‘iets pauwestaarterigs’.
Een tweede bezwaar van fundamentele aard dat Nuis tegen zijn collega aanvoert, heeft te maken ‘met de al te grote nadruk die hij steeds legt op de bewuste beheersing van het creatieve proces. Dichters en romanschrijvers worden gewaarschuwd dat ze de “noodzakelijke afstand” tot hun werk steeds moeten bewaren, een criticus moet al helemaal oppassen dat hij zich niet laat meeslepen. Hij mag niet lezen met een wazig hoofd maar moet steeds goed weten wat hij eigenlijk weten wil. Daar ben ik het niet mee eens: je hoort, vind ik, zo onbevangen mogelijk te lezen, bereid te zijn je te laten verrassen en meegesleept te worden - later zie je wel weer. In het diepe springen betekent niet dat je meteen verdrinkt, het nooit doen betekent zeker dat je uitdroogt; dat zelfvertrouwen heeft elke schrijver nodig, een criticus zo goed als een dichter.’ (Boeken, blz. 132-133)
In de afzet tegen Peeters wordt hier een stukje kritisch credo beleden. Overeenkomst en verschil met betrekking tot de aard en de functie van de literatuurkritiek zijn duidelijk: boekbespreken is voor Peeters een vorm van kunst, voor Nuis een bezigheid, waarom men misschien wel schrijver genoemd kan worden, maar niet kunstenaar. Zo lijkt me althans de oppositie ‘criticus-dichter’ verstaan te moeten worden.
De schrijver als boek bespreker dient niet de ‘hogere uitlegkunde’ te beoefenen, maar treedt voor het forum van het publiek op als de gesprekspartner van een andere schrijver. Kritiek als vorm van communicatie tegenover kritiek als kunst; op dit punt zou men kunnen zeggen dat Nuis meer bescheidenheid toont, en zeker, dat hij zich nauwer bij Ter Braak aansluit, die twee bundels bewerkte boekbesprekingen In gesprek met... noemde. Om het nog eens anders te zeggen, in termen die Nuis zelf aangeeft; de kritikus van de Haagse post voert een ‘culturele discussie’ met het boek als uitgangspunt, en is bereid een heel eind met zijn partner mee te denken, maar evenzeer geneigd een hoop tegen te spreken als het moet. In één enkele