Tirade. Jaargang 23 (nrs. 242-251)(1979)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 200] [p. 200] Frank Koenegracht Drie gedichten Anekdote 1 Hij lachte nooit. Soms, als iets geestig was hoorde je een gesis. Hij spreidde daarbij armen en benen uit en sprong op, maar lachen was dat niet. Hij was dokter van zijn vak. Op een ochtend, op paradoxale wijze verdiept in de afwikkeling van zijn voeten, struikelde hij over het achterwieltje van de kar met ziektegeschiedenissen, zodat hij begon te vallen maar van de weeromstuit chaplin-achtig vooruit rende en met een vreselijke klap tegen de ribben van de verwarmingsbuizen sloeg onder het raam. [pagina 201] [p. 201] II Vanuit de bedden steeg een koortsachtig gegrinnik op. Maar bijna alle zieken klommen eruit, en wel wat mager maar vrolijk, de hoofden wiegend boven de zwakke gebaren en de infusen als lantaarntjes omhooghoudend gingen ze rond hem staan, klopten hem op zijn handen, troostten hem en zeiden ‘u bent toch niet gewond’ en dat het eigenlijk niet om te lachen was, ‘dat zien wij nu wel in’. Zijn eerste woorden waren: ‘er valt hier niets te lachen er valt niets te lachen ruim de rotzooi op’. [pagina 202] [p. 202] III Moet men tegen tranen vechten of ervoor. De zieken slopen de bedden in, waar hun ziekten joelend en trampolinespringend huisgehouden hadden, en de zusters verlieten de schuilplaatsen onder de wasbakken en gingen poetsend en zoemend met hun oogleden rond en met de zachte haartjes die nu eenmaal in hun oren zijn, totdat de neuzen en de blazen glommen als bankstellen en zo, badend in Pledge zagen zij nog, schuldig als muilezels vanuit de bedden hoe hij niet lachte maar oprees tegen het raam. En begonnen één voor één te sterven. [pagina 203] [p. 203] Laatste droom Ik heb je weer gezien bij V&D. Tussen speelgoedbeesten stond je hoofd. Ik weet niet hoe het daar terecht kwam. Dat moet jij weten. Je keek me aan en alle pijn denderde weer over de rails met een geraas van rotterdamse nachten. Ik aarzelde maar kocht je toch. Buiten vroor het. Op weg naar huis schoot ik een kroeg in waar ik vrij veel jenever dronk, iets wat mij sterk werd afgeraden. Daar moet ik je toen hebben laten staan, want thuisgekomen voelde ik mij goed en had je niet meer bij me. [pagina 204] [p. 204] ‘Hoe maak ik vrienden en goede relaties Herken het, als hij zijn kin zo'n beetje op de klok legt in een nadenkende pose. Zijn haar is daarbij plat alsof er te veel hazen in zijn weggerend. Kijk hem nooit aan. Zijn ogen vliegen alle kanten op, zodat je in de lege duinpan van zijn ziel geen houvast vindt. Onthoud dat hij de baas is. Aanvaard het dat hij op je jaagt. De natte warme plek achter in zijn broek dient om zijn eigen angst te dempen. Laat het. En wend verdriet daarover voor. Maar als je in zijn huis zit: praat als hij drinkt, maar drink niet als hij aan het woord is. Vorige Volgende