Becker of Aleida Schot moest gaan. Ik zocht het hoger op. Ik besloot mijn werk voor te leggen aan de man, die ik voor de beste Nederlandse dichter en vertaler hield, aan Nijhoff. Ik stuurde hem mijn Godoenov toe met een eerbiedig briefje, maar weer liep het mij tegen. Nijhoff heeft nooit iets van zich laten horen.
Weer een kleine tien jaar later werd de Nijhoff-prijs ingesteld. Maar ook dat bracht mijn geen soelaas, want wie kreeg die prijs? Aleida G. Schot. Dit ondanks het feit dat naar mijn mening mijn vertalingen aanzienlijk beter waren dan die van Aleida.
Bij dit alles legde ik mij neer. Ik protesteerde niet. Ik begon zelfs te denken, na al die negatieve reacties van Becker, van Aleida Schot, van Nijhoff, van de Nijhoff-jury, dat mijn gunstig oordeel over mijn eigen vertalingen misschien een beetje subjectief gekleurd was. Ook vond ik, dat als je zelf ook maar in de verste verte tot de gegadigden behoort, dat je je dan volstrekt moet onthouden van enige kritiek op hen, die zo'n prijs te vergeven hebben. Dat is ook de reden dat ik mij zonder protest heb neergelegd bij het besluit van de Stichting om mij die prijs nu wél toe te kennen.
De vertalingen, waarvoor mij deze prijs is toegekend, durf ik zelf niet goed meer te lezen. Ik voel me als iemand die in zijn jeugd allerlei dingen heeft uitgehaald en langzamerhand geleerd heeft zich over die dingen te schamen, en die nu opeens juist voor die jeugdzonden geprezen wordt. Ik probeer mezelf daarom wijs te maken dat ik deze prijs gekregen heb niet zozeer vanwege mijn vertalingen - al beweert de jury van wel - maar vanwege mijn mening over het vertalen. Die mening is heel eenvoudig en kan in zes woorden worden weergegeven, maar toch geloof ik dat ik in die mening bijna geheel alleen sta. Ik ben tot die mening gekomen niet door lang nadenken en zeker niet door het kennis nemen van literatuur over het vertalen, maar die mening heeft zich bij mij gevormd in één enkele seconde.
Op het Vossiusgymnasium heb ik zes jaar lang Nederlands gehad van D.A.M. Binnendijk, en op een keer, ik weet niet meer in welke klas, had Binnendijk het over Boutens, en meer in het bizonder over de vertaler Boutens. Ik weet niet of er in de jaren dertig al boeken over vertaaltheorie bestonden, maar er zal toen, denk ik, wel ongeveer dezelfde soort onzin