Tirade. Jaargang 20 (nrs. 211-220)(1976)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 152] [p. 152] Natuur Toradjalanden Natuurgedichten Ik dacht dat het de zuidewind was, maar het was een stem die weerkaatste, Ik dacht dat de wind daar aankwam, maar het was de echo van een stem. Wind, waar zijt gij? De blaren der bomen bewegen zich niet. Waar zijt gij wind? De blaren der bomen hangen stil. De wind komt niet meer hier, hij blijft huis bij zijn vriendin. De wind verschijnt niet meer, hij blijft bij zijn vriendin. De wind blaast krachtig en stort zich over mij uit. De wind blaast maar voort en stort zich over de pluimen. Regen, val niet te dicht neer, anders worden de mensen nat. Val niet dicht neer regen, dat de mensen niet nat worden. Regen, trek om de gezichtseinder. kom niet meer tot hier. Regen ga om de horizon, val hier niet meer neer. [pagina 153] [p. 153] De wakia vliegt roef! weg, misschien heeft zij wolken gezien. Roef! roef! vliegt de wakia heen, misschien ruikt zij de berglucht. Blaren die daar zo wuift, ge doet mijn hart verlangen. Wuivende blaren der bomen, ge maakt mij het hart zo week. De pandanen-bloemen waaien met de wind mee, ze vallen in zee en drijven op het water. De pandanen-bloemen waaien af en drijven als ze in zee vallen. Het begin van de weg naar het meer is zo vlak als een spiegel. De ingang van de weg naar de zee is zo vlak als het lemmet van een mes. Ik ga eens naar de zee zien, of de golven al zijn bedaard. Ik ga eens naar de oceaan kijken, of de deining al weer vlak is. De spiegel van het meer is gedaald, de zandplaten schitteren in de zon. In de Wimbi is het water gedaald, de zandbanken blinken in het licht. Vorige Volgende