Tirade. Jaargang 19 (nrs. 201-210)(1975)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 419] [p. 419] Arie Gelderbloem Vier gedichten Herinnering aan Ureterp voor J.P. de avond daalde, wij dwaalden door laag gras, zijn bijl zou in mijn hoofd niet zachter zijn dan dat gevoel van bloed in mij en als hij toesloeg was hij dader om een diepe stilte die niet wijken wilde zijn bijl sloeg in het hout dat harder was dan vlees maar nooit zo vol van pijn geweest, hij keek niet om als ik een meter achterbleef gereed zijn nek te breken met mijn vrees die steken bleef wij zetten later alle fuiken uit, gereed bij onraad weg te duiken en wat de avond vreemder fluisterde was harde heimwee die niet bij het water paste, we blaften bijna toen de kleine hond de bijl beplaste en lachten, glad als alen die zich nimmer lieten vangen, terug leken alle straten smaller en in het huis kraakte een engere kamer toen ik van hem geen pijp opstak, maar banger bleef van wat verzwegen was. 23.8.1974 [pagina 420] [p. 420] Een ochtend de ochtend begon weer te kloppen in zijn hart, hij stopte zijn handen vol met onzichtbare voorwerpen van vroeger en voelde hoe nu de stad was (veel beduimelde bruiden ruilden hun dijen voor boenwas, agenten deden boete, de dokter deed al minder bloed in zijn voetstap iemand groette een standbeeld) hij zou weer op zoek gaan naar het kasteel dat er eens had gestaan, hij droomde zich haar aan het raam dan en tastte met meer vingers dan tien naar het spinnewiel oude tijden vervlogen terwijl dezelfde vogels geloofden in hoger, hij met vreemde ogen en middeleeuws zijn keel, de stad trillend van rekenmachines terwijl een verlangen verdween hij zou weer op zoek gaan naar woorden die zijn warmte tartten, hij zou de waarheid niet langer begraven, hij zou haar tegenkomen in geen ander jaar dan de kalender aangaf de ochtend begon weer te kloppen met zijn hart en hoewel hij de krant verbrandde was er iets dat de datum van zijn gedachten juister aflas [pagina 421] [p. 421] het kasteel bestond uit onbetaalde rekeningen en aan het raam stond zij met de kapotte stofzuiger, fluisterend hoeveel jaar het geleden was dat ze nog leefden zijn standbeeld beefde. 31-5-1974 [pagina 422] [p. 422] Het ongezegde voor X dat er uiteindelijk niets ongezegd bleef tussen je sprakeloze heimwee van sterren en stekels dat alles door je werd uitgelegd onder een maan die weer naakt was, zo maan, zo onbestaanbaar bestaande dat je alles uitdeed wat er nooit hoorde, zelfs niet door tranen gemaskerd, je huid zelfs geen vijgeblad fluisterend, er niets meer van wie dan ook aan je haakte, ook van mij geen aanraakbaarheid meer en dat je knikte, dat je het zei en dat ik luisterde dat je zei dat ik de enige was die niet huiveren zou als je zei dat ik niet de enige was waarvan je nooit nooit had gehouden 15.7.1974 [pagina 423] [p. 423] Vreselijk vleselijk verlangen geen vrouw was het waarnaar hij nu verlangde, geen hand zou zachter zijn dan wat nog in hem aan gejaagde adem was, geen woord zou beter troosten dan een grote stilte, geen willen bleek nu beter dan wat hij aan het vergeten was geen vrouw was het waarnaar hij nu verlangde geen glimlach nog, van wie dan ook, nooit was hij daar zo zeker van als deze middag waarop hij zelfs de dorst vergat, alleen een honger werd hem nu sterker ingeschonken dan waarmee ooit gegeten was alleen een borst was het waarnaar hij nu verlangde alleen een borst, voller dan modder, zachter dan adem, een borst waarvan de anderen braakten maar die voor hem het lekkerst was, een borst waarin hij bijten zou, zo hard, dat al zijn tanden braken 26.7.1794 Vorige Volgende