Tirade. Jaargang 19 (nrs. 201-210)(1975)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 404] [p. 404] Jacques Hamelink Nachtpoort Zoveel kwam op ons toe, het lichtste, het zwaarste kwam ter sprake, werd ter tafel gebracht, bijeengelezen, ponds- pondsgewijs verhaspeld, verkaveld; zoveel citeerde de grijze muren waaruit de cijferreeksen losbraken. wij namen aan, onder het mom, machinaal, namen bij akklamatie als menselijke mening dat wij onherroepbaar waren, [pagina 405] [p. 405] namen de waanweg voor waar aan. en weggecijferd, bij brood alleen. vervallen verklaard van het gastrecht, onherroepbaar waren. en geen beeld, uit brood, daar ontstond geen beeld uit, geen rechtvaardiging van het boekdeel dat zijn vlam op de wand wierp in de sterrejaren, schaduwjaren. * Spraken niet van de taal, waakten niet, erkenden geen toekomst. tastten blind aan de taalpoort. groot stond die, open, boomachtig, grazig stond die; [pagina 406] [p. 406] bukkend, buigend, op kniestompen, gingen wij binnen, traden toe tot de woordschaduw, gingen in, gingen open. nog konden wij bloeien, nog heette de zon bolgewas, bladgroen goed, nog waren wij deeg, aangeblazen, op de zesde dag. nog wist in dit land, dat van de levenden, de doofstomme: wie van deze tronk afbrokkelt is de mond in stof gemuilkorfd. * [pagina 407] [p. 407] Niemand, geredekavel, slaap viel op ons. wiens drekgod kon, ook maar één uur, met ons waken? wie, wiens, niemand. hadden immers, geen tijd. lagen immers, verzegeld. zo brak de nacht aan. * Ekstasen, ikonostasen, pneuma- pneumatisch: waarheid, gestameld, waarheid was, ongegrond, on- gegrondvest, [pagina 408] [p. 408] was, eens, was onder mensen, gestikulerend, was, kenbaar, baardig, was met ons, waakte met ons, onooglijk, krompratend, wies wonden. verleden jaar, onder de roos, onder de hemelroos; in Hiroshima; zegde ons sterfelijk, dekte ons toe met adem. * Staan, dichtbij, met een hand vol verte, aansprakelijk staan in de wereld; het dorre massaland karnend tot vruchtland. luister -: het zaad barst in de vulkaangrond, in [pagina 409] [p. 409] de nog smeulende zwavel van vroeger. de brandgaten, de kogelbanen, eigen- handig. Ja, het lichtste, het zwaarste, ja, sterrejaren, het doorboorde met ons tafelend, ge- sterkt; wij; met male en staf, op de stofweg, met name, niet bij brood alleen, geloof-, ongeloof waardig. * Werp je steen, vluchteling; [pagina 410] [p. 410] werp hem verder, oneindiger, zeewaarts, bij het ongeborgene. je lippen, leer ze, eer de traan hard wordt, leer, bij de bron, beneden, je lippen hiervan praten. Vorige Volgende